ECLI:NL:RBZWB:2024:8296

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/428995 / JE RK 24-2123
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van acute bedreiging

Op 20 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, heeft verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Dit verzoek is gedaan in het licht van ernstige zorgen over het gedrag van [minderjarige], die onder andere zelfbeschadiging en suïcidaliteit vertoont. De ouders van [minderjarige] hebben aangegeven voornemens te zijn om met haar naar Irak te vertrekken, wat de Raad als een acute bedreiging voor de veiligheid van [minderjarige] beschouwt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een situatie waarin de mondelinge behandeling van de verzoeken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft daarom besloten om de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van twee weken, met ingang van 20 november 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze per direct van kracht is. De ouders zullen een advocaat toegewezen krijgen en verdere beslissingen op de resterende verzoeken zullen pas na de mondelinge behandeling worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428995 / JE RK 24-2123
Datum uitspraak: 20 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
  • het op 20 november 2024 namens de Raad mondeling gedane verzoek;
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 november 2024.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar ouders.
2.3.
De ouders en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, (hierna: de GI) voor de duur van drie maanden.
3.2.
De Raad verzoekt daarnaast om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [ggz-instelling] te verlenen voor de duur van drie maanden.
3.3.
De Raad verzoekt voorts om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De Raad heeft mondeling verzocht om onmiddellijk te beslissen op voormelde verzoeken, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van de belanghebbenden.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 800, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking over een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige aanstonds worden afgegeven, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, indien de mondelinge behandeling van het verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de jeugdige.
4.2.
Uit artikel 1:257, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
4.3.
Uit de onderbouwing van het verzoek blijkt, samengevat, onder meer het volgende. [minderjarige] vertoont al langere tijd fors probleemgedrag, zoals verbaal en fysiek gewelddadig gedrag, weglopen en zelfbeschadiging en zij heeft meerdere pogingen tot suïcide verricht. Daarnaast zijn er zorgen vanwege drugsgebruik. In afwachting van een passende behandelplek, verblijft zij tot nu toe met instemming van de ouders bij [ggz-instelling] . Echter, in de afgelopen week heeft de moeder meermaals aangegeven dat zij voornemens is om samen met [minderjarige] naar Irak te vertrekken, waarbij zij actief op zoek is naar vliegtickets. Daarnaast is gebleken dat de vader enkele dagen geleden vanuit Irak naar Nederland is gekomen. De Raad stelt dat het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd geweld (LEC) heeft aangegeven dat het gedrag van [minderjarige] in de Iraakse cultuur wordt gezien als een ernstige schending van de eer, hetgeen kan leiden tot verstoting, uithuwelijking, opsluiting, fysiek geweld of zelfs de dood. Op 20 november 2024 is gebleken dat [minderjarige] heeft aangegeven dat zij, onder meer vanwege haar angst om gesloten geplaatst te worden, niet langer bij [ggz-instelling] wil blijven en dat zij in de middag samen met haar moeder naar Irak zal vertrekken. Hoewel de ouders en [minderjarige] aangeven dat zij naar Irak willen voor vakantie, acht de Raad het, gezien het voorgaande, noodzakelijk dat [minderjarige] bij [ggz-instelling] blijft in afwachting van een passende behandelplek en dat er noodmaatregelen genomen (kunnen) worden zoals het innemen van het paspoort en dat de politie en de marechaussee kunnen worden geïnformeerd voor een (internationale) signalering.
4.4.
Gelet op het voorgaande stelt de kinderrechter vast dat er sprake is van een situatie waarin de mondelinge behandeling van de verzoeken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] . Gelet daarop wordt zonder de belanghebbenden te horen op de verzoeken beslist.
4.5.
De kinderrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld zoals neergelegd in artikel 1:255 BW. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal daarom op grond van artikel 1:257 BW voorlopig onder toezicht gesteld worden van de GI, vooralsnog voor een termijn van twee weken, met ingang van 20 november 2024 en tot 4 december 2024. De verzoeken zullen voor het overige worden aangehouden tot de hierna te noemen dag en tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
4.6.
Ook is het dringend en onverwijld noodzakelijk dat [minderjarige] met spoed uit huis wordt geplaatst (op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW), nu dit noodzakelijk wordt geacht in het belang van haar verzorging en opvoeding. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [ggz-instelling] zal eveneens worden verleend voor de duur van twee weken, met ingang van 20 november 2024 en tot 4 december 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek tot hierna te noemen mondelinge behandeling.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.7.
De kinderrechter zal de beslissing tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , gelet op de aard van die maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst. Het verzoek tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling zal worden afgewezen, omdat op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen de beslissing over voorlopige ondertoezichtstelling geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet. Het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren van die maatregel is dan ook niet nodig.
Overig
4.8.
Nog voor de hierna te noemen mondelinge behandeling zal aan de ouders een advocaat worden toegevoegd.
4.9.
Verdere beslissingen op de beide resterende verzoeken zal de kinderrechter pas nemen nadat die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg met ingang van 20 november 2024 tot 4 december 2024;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [ggz-instelling] met ingang van 20 november 2024 tot 4 december 2024, en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt het resterende deel van de verzoeken aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2024 te [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, Stationslaan 10, 4815 GW;
5.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de ouders, de Raad en de GI;
5.5.
wijst af het verzoek voor zover het ziet op het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] ;
5.6.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven op 20 november 2024 door mr. Pellikaan, kinderrechter. Op 21 november 2024 is deze beschikking schriftelijk op schrift gesteld en ondertekend door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover het de voormelde machtiging betreft, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.