ECLI:NL:RBZWB:2024:8299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/428981 / JE RK 24-2118
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige wegens vermoedens van kindermishandeling

Op 20 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, heeft verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant en om een machtiging tot uithuisplaatsing. Dit verzoek volgde op ernstige vermoedens van kindermishandeling, waarbij [minderjarige] op 1 november 2024 met een ernstig oogletsel in het ziekenhuis werd opgenomen. De ouders gaven aan dat het letsel was ontstaan door een val, maar medisch onderzoek wees op een andere oorzaak, wat leidde tot betrokkenheid van politie en justitie. De kinderrechter oordeelde dat er onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] bestond, waardoor de verzoeken zonder voorafgaand horen van de ouders konden worden toegewezen. De voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn verleend voor de duur van twee weken, met ingang van 20 november 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is. De kinderrechter heeft de verdere behandeling van de verzoeken aangehouden tot een mondelinge behandeling op een later tijdstip.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428981 / JE RK 24-2118
Datum uitspraak: 20 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] , [land] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen te Breda,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
  • het op 20 november 2024 namens de Raad mondeling gedane verzoek;
  • het verzoekschrift van 21 november 2024 van de Raad, met bijlagen, ontvangen door de griffie van de rechtbank op dezelfde dag.
1.2.
Aan de ouders is ambtshalve als advocaat toegevoegd mr. Segeren-Krijnen te Breda .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de ouders.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, voor de duur van drie maanden.
3.2.
De Raad verzoekt daarnaast om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg en/of een gezinshuis voor de duur van drie maanden.
3.3.
De Raad verzoekt voorts om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
Op 20 november 2024 heeft de Raad mondeling verzocht om met betrekking tot beide voormelde verzoeken onmiddellijk te beslissen, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van de ouders. De kinderrechter heeft beslist op basis van het mondeling gedane verzoek. In het op 21 november 2024 ingekomen bevestiging van dat verzoek wordt echter verzocht om (enkel) de voorlopige ondertoezichtstelling onmiddellijk uit te spreken.

4.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] en de ouders de Pakistaanse nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijke recht te bepalen.
4.2.
Op grond van artikel 7 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Onder ouderlijke verantwoordelijkheid valt onder meer de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen. Nu [minderjarige] op de datum van indiening van het verzoek bij de ouders in [woonplaats] woont, stelt de kinderrechter vast dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is gelegen. Daarmee komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden
4.4.
Op grond van artikel 800, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking over een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige aanstonds worden afgegeven, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, indien de mondelinge behandeling van het verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de jeugdige.
4.5.
Uit artikel 1:257, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
4.6.
Uit de onderbouwing van het verzoek blijkt, samengevat, onder meer het volgende. Op 1 november 2024 is [minderjarige] opgenomen in het [ziekenhuis] in [woonplaats] in verband met een ernstig letsel aan haar oog. Bij het medisch onderzoek dat is verricht, hebben de forensisch artsen meerdere oude en nieuwe bloeduitstortingen geconstateerd. De ouders hebben hierover, aldus de Raad, aangegeven dat dit letsel van [minderjarige] is veroorzaakt door een val van de trap op 31 oktober 2024. Echter, zowel de oogarts als de forensisch artsen hebben aangegeven dat dit niet kan kloppen. Volgens de oogarts moet het letsel veroorzaakt zijn door een klap met een stomp voorwerp of, bijvoorbeeld, een vuist. Op basis van het protocol dat bij vermoedens van (kinder)mishandeling moet worden gevolgd, zijn politie en justitie betrokken geraakt. Totdat er naar aanleiding van het politieonderzoek dat zal worden verricht meer duidelijkheid bestaat over de ware toedracht van het letsel bij [minderjarige] en de mogelijke betrokkenheid van de ouders hierbij, dient de veiligheid van [minderjarige] te worden gewaarborgd. Daarnaast dient [minderjarige] te worden beschermd tegen mogelijke beïnvloeding door de ouders met betrekking tot haar verklaringen over het ontstane letsel en de betrokkenheid van de ouders hierbij. Bij de artsen heeft zij tot nu toe aangegeven dat het letsel is ontstaan omdat zij van de trap is gevallen, maar op een later moment heeft zij aangegeven dat zij bij haar hoofd is gepakt en op de grond is geslagen door haar moeder. Op 7 november 2024 is [minderjarige] op vrijwillige basis geplaatst in een pleeggezin. Echter, op 20 november 2024 hebben de ouders aangegeven dat zij niet langer instemmen met de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin en dat zij [minderjarige] willen terughalen.
4.7.
Gelet op het voorgaande stelt de kinderrechter vast dat er sprake is van een situatie waarin de mondelinge behandeling van de verzoeken niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] . Gelet daarop wordt zonder de belanghebbenden te horen op de verzoeken beslist.
4.8.
De kinderrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld zoals neergelegd in artikel 1:255 BW. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal daarom op grond van artikel 1:257 BW voorlopig onder toezicht gesteld worden van de GI, vooralsnog voor een termijn van twee weken, met ingang van 20 november 2024 en tot 4 december 2024. De verzoeken zullen voor het overige worden aangehouden tot de hierna te noemen dag en tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
4.9.
De kinderrechter leidt tot de schriftelijke bevestiging van het mondeling gedane verzoek af dat deze bevestiging ook betrekking heeft op het mondeling gedane verzoek om de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing onmiddellijk uit te spreken.
4.10.
Ook is het dringend en onverwijld noodzakelijk dat [minderjarige] met spoed uit huis wordt geplaatst (op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW), nu dit noodzakelijk wordt geacht in het belang van haar verzorging en opvoeding. Aldus kan zij op een veilige plek worden ondergebracht en wordt zij beschermd tegen mogelijke beïnvloeding door de ouders met betrekking tot het geconstateerde letsel en de mogelijke betrokkenheid van de ouders hierbij. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zal eveneens worden verleend voor de duur van twee weken, met ingang van 20 november 2024 en tot 4 december 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek tot hierna te noemen mondelinge behandeling.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.11.
De kinderrechter zal de beslissing tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , gelet op de aard van die maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst. Het verzoek tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling zal worden afgewezen, omdat op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen de beslissing over voorlopige ondertoezichtstelling geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet. Het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren van die maatregel is dan ook niet nodig.
Overig
4.12.
Verdere beslissingen op de beide resterende verzoeken zal de kinderrechter pas nemen nadat de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 20 november 2024 tot 4 december 2024;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg en/of een gezinshuis met ingang van 20 november 2024 tot 4 december 2024, en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt het resterende deel van de verzoeken aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2024 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , Stationslaan 10, 4815 GW;
5.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de ouders, hun advocaat, de Raad en de GI;
5.5.
wijst af het verzoek voor zover het ziet op het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beslissing tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] ;
5.6.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beslissing is op 20 november 2024 mondeling gegeven door mr. Pellikaan, kinderrechter. Op 21 november 2024 is deze beslissing schriftelijk vastgesteld en ondertekend door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking, voor zover het de voormelde machtiging betreft, kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.