ECLI:NL:RBZWB:2024:8308
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffing omzetbelasting en het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) van € 19.651 en de daarbij opgelegde boete van € 1.965 beoordeeld. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 12 december 2019 tot en met 31 december 2021. De inspecteur van de belastingdienst had eerder het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende had verzocht om uitstel van de zitting, maar dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen. Tijdens de zitting op 17 september 2024 was belanghebbende niet aanwezig, terwijl de inspecteur vertegenwoordigd was door drie inspecteurs.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag niet te hoog is en dat de boete terecht is opgelegd, maar vermindert de boete met 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende had in eerdere aangiften OB voor de tijdvakken van 12 december 2019 tot en met 30 september 2020 aftrek van omzetbelasting geclaimd, maar de inspecteur stelde dat er geen recht op aftrek bestond omdat de fiscale eenheid uitsluitend vrijgestelde prestaties verrichtte. Belanghebbende meende dat er door het uitblijven van een reactie op een eerdere brief van de inspecteur vertrouwen was gewekt dat de teruggaven juist waren. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van een toezegging of standpuntbepaling van de inspecteur en dat het stilzitten geen in rechte te honoreren vertrouwen kan wekken.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar vermindert de boete tot € 1.768. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.