ECLI:NL:RBZWB:2024:8325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/427155 / JE RK 24-1758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 7 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met inachtneming van het verzoekschrift van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De moeder van [minderjarige] was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling, maar haar belangen zijn in de procedure meegenomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds haar plaatsing in een pleeggezin positieve ontwikkelingen doormaakt, maar dat er nog steeds zorgen zijn over haar ontwikkeling en de relatie met haar moeder. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, met de noodzaak om de stabiliteit en veiligheid voor [minderjarige] te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI betrokken blijft om de belangen van [minderjarige] te waarborgen en dat er gewerkt zal worden aan het toekomstperspectief van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST- BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427155 / JE RK 24-1758
Datum uitspraak: 7 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie te Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
voorheen advocaat: mr. M. Stoffijn te Breda, onttrokken op 15 oktober 2024.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 20 augustus 2024, ontvangen op 27 september 2024;
- het e-mailbericht van mr. M. Stoffijn van 15 oktober 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
7 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De moeder is niet verschenen.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter geen reactie van [minderjarige] ontvangen. Kort na de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter alsnog een reactieformulier met brief van [minderjarige] gekregen.
2.
De feiten
2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 31 januari 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 14 februari 2024 tot 14 november 2024. Tevens is bij die beschikking een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 6 februari 2024 tot 14 november 2024.
2.3
[minderjarige] verblijft op grond van voormelde machtiging in een bestandspleeggezin in [woonplaats] .

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De vertegenwoordigers van de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift, naar voren gebracht dat zij sinds afgelopen zomer samen betrokken zijn bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen. Omdat de moeder moeilijkheden ervoer in de samenwerking met de heer [naam 1], staat op dit moment alleen mevrouw [naam 2] in contact met de moeder. Zij heeft om de week een belmoment met de moeder. Gehoopt wordt dat hiermee het contact tussen de moeder en de GI positief gaat veranderen.
[minderjarige] heeft in haar jonge leven al veel meegemaakt. Zij is meerdere malen uit huis geplaatst vanuit de thuissituatie van de moeder. Als gevolg hiervan kampt [minderjarige] met ontwikkelings- en hechtingsproblematiek. Daarnaast vertoont [minderjarige] kenmerken van PTSS en loopt zij in haar sociaal-emotionele ontwikkeling achter op haar leeftijdsgenoten.
[minderjarige] verblijft sinds 23 januari 2024 in het huidige bestandspleeggezin. Dit betreft een perspectief biedend pleeggezin. Het gaat daar goed met [minderjarige] . Zij heeft haar plekje in het pleeggezin gevonden en ervaart binnen dit gezin veel duidelijkheid en veiligheid. [minderjarige] heeft vertrouwen in haar pleegouders en voelt zich bij hen op haar gemak. Bij [minderjarige] is meer rust ontstaan. Het lukt haar weer om stappen te zetten richting een positieve ontwikkeling. Dit wordt ook ervaren door de school van [minderjarige] , waar [minderjarige] een meer positief sociaal contact met haar klas heeft, alsook bij haar behandelaar van [therapeut] die bij [minderjarige] meer rust en veiligheid ervaart in het contact met derden.
[minderjarige] heeft een goed contact met haar oma en stiefopa moederszijde. Zij gaat regelmatig naar ze toe. Ook het contact met haar (half)zus, die bij oma en stiefopa woont, is goed. [minderjarige] ervaart dit als erg prettig. Tussen [minderjarige] en haar moeder heeft een incident plaatsgevonden op Moederdag dit jaar, waarna iedere vorm van contact tussen [minderjarige] en de moeder is gestopt omdat [minderjarige] sindsdien aangeeft geen contact meer met haar moeder te willen. [minderjarige] geeft hierbij aan diverse malen (emotioneel) pijn te zijn gedaan door haar moeder en dit niet meer te willen. De pleegouders, hulpverlening en de GI blijven de optie tot contact met de moeder aanbieden bij [minderjarige] , maar [minderjarige] staat hiervoor tot op heden niet open.
Het contact tussen de moeder enerzijds en de GI, de hulpverlening en de pleegouders verloopt moeizaam. De moeder is er niet van overtuigd dat alle betrokkenen achter het belang van contact tussen [minderjarige] en de moeder staan. Ook voelt de moeder zich vaak gepasseerd in haar rol als ouder met gezag. Volgens de moeder zouden er te vaak beslissingen worden genomen die met haar hadden moeten worden overlegd. De GI geeft de moeder gelijk in het feit dat de communicatie vanuit de GI en andere betrokkenen op sommige momenten onvoldoende is geweest, maar zij stelt ook vast dat de moeder hierin heel veel eist en weinig verantwoordelijkheid neemt. Het lijkt de moeder niet te lukken om structureel keuzes te maken die in het belang van [minderjarige] zijn.
De GI acht een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in haar belang noodzakelijk. [minderjarige] is gebaat bij een langere periode van stabiliteit en rust om verdere stappen te kunnen zetten. Daarnaast zorgt de behandeling van [minderjarige] bij [therapeut] mogelijk voor nog extra spanningen waardoor [minderjarige] extra gebaat is bij een voortzetting van haar verblijf in het huidige pleeggezin.
Belangrijk is dat in de komende periode duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] , te weten de plek waar [minderjarige] tot aan haar meerderjarigheid gaat opgroeien. De GI hoopt dat het de moeder lukt om tot een vorm van samenwerking te komen met de GI en/of de pleegouders met behoud van haar gezagspositie. Daarnaast zal de komende periode ingezet worden op een verdere groei van de ontwikkeling van [minderjarige] , waarbij het zeer van belang is dat de huidige behandeling van [minderjarige] bij [therapeut] voortgezet wordt. Verder zal nader worden onderzocht wat nodig is om een eventuele vorm van contact tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk te maken. Hierin zal leidend zijn hetgeen [minderjarige] in het contact met de moeder wenst en aankan.
4.2
[minderjarige] heeft in haar brief aan de kinderrechter laten weten dat zij niet terug bij haar moeder wil wonen. Zij vond de situatie bij haar moeder thuis niet fijn. [minderjarige] is vaak teleurgesteld door haar moeder. Ondanks dat zij nu ergens anders woont, wil de moeder heel veel van haar weten en valt zij haar lastig. [minderjarige] vindt dit vervelend en wil dat haar moeder hiermee stopt.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Overwegingen
5.2
De kinderrechter is op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd gebleken dat op dit moment sprake is van een positieve ontwikkeling: [minderjarige] voelt zich veilig en vertrouwd in het pleeggezin, zij ervaart meer rust en het contact tussen haar en haar klasgenoten op school verloopt beter. Dit stemt de kinderrechter positief, maar zij stelt tegelijkertijd vast dat deze positieve ontwikkeling nog pril is. Bovendien speelt bij [minderjarige] nog de nodige problematiek die haar ernstig in haar ontwikkeling bedreigt en waarvoor zij nog altijd behandeling nodig heeft en krijgt bij [therapeut] [plaats] . Daarnaast hebben [minderjarige] en de moeder al langere tijd geen contact met elkaar. Sinds het incident dat tussen [minderjarige] en de moeder op Moederdag heeft plaatsgevonden houdt [minderjarige] het contact met de moeder, in welke vorm dan ook, af. Haar weerstand naar de moeder is groot en er bestaat op dit moment geen ruimte bij [minderjarige] om contact met de moeder te hebben. De moeder staat open voor hulpverlening, maar de samenwerking hierin met de moeder verloopt moeizaam. Door de GI wordt bovendien ervaren dat de moeder niet in staat lijkt te zijn om structureel keuzes te maken die in het belang van [minderjarige] zijn.
Op basis van het vorenstaande stelt de kinderrechter vast dat de zorgen over [minderjarige] en haar opvoedomgeving nog dusdanig groot zijn, dat er voldoende gronden zijn voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. Er wordt nog steeds voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar. Belangrijk is dat de GI betrokken blijft om te waarborgen dat er beslissingen worden genomen die in het belang van [minderjarige] zijn en regie te voeren. De doelen waaraan de GI de komende periode wil werken, namelijk het verkrijgen van duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] , het continueren van de voor [minderjarige] noodzakelijk geachte hulpverlening en het nader onderzoeken wat nodig is om een eventuele vorm van contact tussen [minderjarige] en de moeder mogelijk te maken, worden door de kinderrechter ondersteund.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] naar het oordeel van de kinderrechter noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, van het BW). [minderjarige] heeft sinds medio mei 2024 geen contact met haar moeder. Zij geeft ook duidelijk te kennen niet open te staan voor contact met de moeder en niet bij de moeder te willen wonen. Een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder behoort op dit moment dan ook niet tot de mogelijkheden. [minderjarige] lijkt zich sinds de plaatsing in het pleeggezin positief te ontwikkelen. De pleegouders weten goed aan te sluiten bij [minderjarige] , en [minderjarige] voelt zich in het pleeggezin op haar plek. Belangrijk in het kader van haar ontwikkeling is dat de huidige rust, stabiliteit en veiligheid die [minderjarige] in het pleeggezin ervaart behouden blijft. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg eveneens verlengen voor de duur van een jaar.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 14 november 2024 tot
14 november 2025;
6.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 november 2024 tot 14 november 2025;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 14 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.