De vertegenwoordigers van de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift, naar voren gebracht dat zij sinds afgelopen zomer samen betrokken zijn bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen. Omdat de moeder moeilijkheden ervoer in de samenwerking met de heer [naam 1], staat op dit moment alleen mevrouw [naam 2] in contact met de moeder. Zij heeft om de week een belmoment met de moeder. Gehoopt wordt dat hiermee het contact tussen de moeder en de GI positief gaat veranderen.
[minderjarige] heeft in haar jonge leven al veel meegemaakt. Zij is meerdere malen uit huis geplaatst vanuit de thuissituatie van de moeder. Als gevolg hiervan kampt [minderjarige] met ontwikkelings- en hechtingsproblematiek. Daarnaast vertoont [minderjarige] kenmerken van PTSS en loopt zij in haar sociaal-emotionele ontwikkeling achter op haar leeftijdsgenoten.
[minderjarige] verblijft sinds 23 januari 2024 in het huidige bestandspleeggezin. Dit betreft een perspectief biedend pleeggezin. Het gaat daar goed met [minderjarige] . Zij heeft haar plekje in het pleeggezin gevonden en ervaart binnen dit gezin veel duidelijkheid en veiligheid. [minderjarige] heeft vertrouwen in haar pleegouders en voelt zich bij hen op haar gemak. Bij [minderjarige] is meer rust ontstaan. Het lukt haar weer om stappen te zetten richting een positieve ontwikkeling. Dit wordt ook ervaren door de school van [minderjarige] , waar [minderjarige] een meer positief sociaal contact met haar klas heeft, alsook bij haar behandelaar van [therapeut] die bij [minderjarige] meer rust en veiligheid ervaart in het contact met derden.
[minderjarige] heeft een goed contact met haar oma en stiefopa moederszijde. Zij gaat regelmatig naar ze toe. Ook het contact met haar (half)zus, die bij oma en stiefopa woont, is goed. [minderjarige] ervaart dit als erg prettig. Tussen [minderjarige] en haar moeder heeft een incident plaatsgevonden op Moederdag dit jaar, waarna iedere vorm van contact tussen [minderjarige] en de moeder is gestopt omdat [minderjarige] sindsdien aangeeft geen contact meer met haar moeder te willen. [minderjarige] geeft hierbij aan diverse malen (emotioneel) pijn te zijn gedaan door haar moeder en dit niet meer te willen. De pleegouders, hulpverlening en de GI blijven de optie tot contact met de moeder aanbieden bij [minderjarige] , maar [minderjarige] staat hiervoor tot op heden niet open.
Het contact tussen de moeder enerzijds en de GI, de hulpverlening en de pleegouders verloopt moeizaam. De moeder is er niet van overtuigd dat alle betrokkenen achter het belang van contact tussen [minderjarige] en de moeder staan. Ook voelt de moeder zich vaak gepasseerd in haar rol als ouder met gezag. Volgens de moeder zouden er te vaak beslissingen worden genomen die met haar hadden moeten worden overlegd. De GI geeft de moeder gelijk in het feit dat de communicatie vanuit de GI en andere betrokkenen op sommige momenten onvoldoende is geweest, maar zij stelt ook vast dat de moeder hierin heel veel eist en weinig verantwoordelijkheid neemt. Het lijkt de moeder niet te lukken om structureel keuzes te maken die in het belang van [minderjarige] zijn.
De GI acht een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in haar belang noodzakelijk. [minderjarige] is gebaat bij een langere periode van stabiliteit en rust om verdere stappen te kunnen zetten. Daarnaast zorgt de behandeling van [minderjarige] bij [therapeut] mogelijk voor nog extra spanningen waardoor [minderjarige] extra gebaat is bij een voortzetting van haar verblijf in het huidige pleeggezin.
Belangrijk is dat in de komende periode duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] , te weten de plek waar [minderjarige] tot aan haar meerderjarigheid gaat opgroeien. De GI hoopt dat het de moeder lukt om tot een vorm van samenwerking te komen met de GI en/of de pleegouders met behoud van haar gezagspositie. Daarnaast zal de komende periode ingezet worden op een verdere groei van de ontwikkeling van [minderjarige] , waarbij het zeer van belang is dat de huidige behandeling van [minderjarige] bij [therapeut] voortgezet wordt. Verder zal nader worden onderzocht wat nodig is om een eventuele vorm van contact tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk te maken. Hierin zal leidend zijn hetgeen [minderjarige] in het contact met de moeder wenst en aankan.