ECLI:NL:RBZWB:2024:8326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/427600 / JE RK 24-1846
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder

Op 7 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie thuis is onhoudbaar geworden. De kinderrechter heeft eerder op 25 juni 2024 een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar deze machtiging is verlopen omdat er geen gebruik van is gemaakt binnen de gestelde termijn. De GI heeft opnieuw verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, nu er een geschikt gezinshuis is gevonden voor de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 waren zowel de moeder als de vader van de minderjarige aanwezig, samen met hun advocaten. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing, omdat zij vreest dat de minderjarige en zijn tweelingbroer uit elkaar worden gehaald. De vader steunt de plaatsing in het gezinshuis, maar erkent dat de situatie bij hem thuis niet langer houdbaar is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen zicht is op een gezamenlijke plaatsing van de broers en dat de ontwikkeling van de minderjarige voorop staat.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 25 juni 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige en zijn tweelingbroer goed contact met elkaar houden, ondanks de plaatsing in verschillende huizen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427600 / JE RK 24-1846
Datum uitspraak: 7 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie te Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: [naam 1] te [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G. Kartal te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 14 oktober 2024, ontvangen op 15 oktober 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
7 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening te geven over het verzoek van de GI. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 25 juni 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 juni 2024 tot 25 juni 2025. Tevens is bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 25 juni 2024 tot 25 december 2024. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden.
2.3
[minderjarige] woont op dit moment bij de vader.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De vertegenwoordiger van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift, naar voren gebracht dat hij de nieuwe jeugdzorgwerker is. Naast hem zal nog een jeugdzorgwerker worden aangesteld, en zij zullen samen uitvoering gaan geven aan de voorliggende kinderbeschermingsmaatregelen. Direct na de beschikking van 25 juni 2024 zijn [minderjarige] en zijn tweelingbroer [naam 2] aangemeld voor een plaatsing in een gezinshuis. Het is echter niet gelukt om een geschikt gezinshuis te vinden waar [minderjarige] en [naam 2] samen geplaatst konden worden. Recentelijk is er een gezinshuis gevonden voor [minderjarige] en hij is in dit gezinshuis op kennismaking geweest. Er was een klik tussen [minderjarige] en het gezinshuis en het gezinshuis staat open voor een plaatsing van [minderjarige] bij hen. De eerder bij beschikking van 25 juni 2024 verleende machtiging tot uithuisplaatsing is echter komen te vervallen omdat daarvan geen gebruik is gemaakt binnen drie maanden na afgifte. Daarom wordt opnieuw om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verzocht. Na afgifte van deze machtiging kan [minderjarige] in het gezinshuis gaan wonen. Hoewel het uitgangspunt is om broers en zussen samen te plaatsen, is het niet mogelijk gebleken om [naam 2] , de tweelingbroer van [minderjarige] , in hetzelfde gezinshuis te plaatsen. In eerste instantie is daar wel op ingezet, maar er is geen passend gezinshuis gevonden waar de broers samen kunnen worden geplaatst, met als gevolg dat de eerder afgegeven machtiging is verlopen. Er is op dit moment ook nog geen zicht op een plaatsing van [naam 2] elders.
4.2
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de moeder niet kan instemmen met het verzoek van de GI. Verzocht wordt om het verzoek van de GI af te wijzen. Het is niet in het belang van [minderjarige] en [naam 2] dat zij uit elkaar worden gehaald. Zij hebben veel steun aan elkaar. Aangegeven wordt dat de vader de zorg en opvoeding van beide jongens niet meer aan kan, maar volgens de moeder is onvoldoende gebleken dat er sprake is van dermate ernstige omstandigheden, ook wat betreft de veiligheid van de jongens, dat een langer verblijf van [minderjarige] en [naam 2] bij de vader niet meer mogelijk is. Belangrijk is dat er een plek wordt gevonden waar [minderjarige] en [naam 2] samen geplaatst kunnen worden. Hierop dient te worden ingezet al dan niet middels het inlassen van een transitieperiode. Verder acht de moeder zich onvoldoende meegenomen in het plaatsingstraject van [minderjarige] in het gezinshuis. Zo is de vader uitgenodigd om te komen kijken bij het gezinshuis, maar de moeder niet. De moeder hoopt hierin in het vervolg meer betrokken te worden door de GI.
4.3
Door en namens de vader is aangevoerd dat hij evenals de moeder de wens heeft dat [minderjarige] en [naam 2] samen elders geplaatst kunnen worden. Er is echter nog geen zicht op een dergelijke plek. De termijn waarop een gezamenlijke plaatsing tot de mogelijkheden behoort is derhalve onzeker. Daarnaast is de rek bij de vader er echt uit. Het gaat niet goed met [minderjarige] en [naam 2] bij hem thuis en er zijn heel veel zorgen over de jongens. Enerzijds hebben de jongens veel steun aan elkaar, maar gezien wordt ook dat zij elkaar negatief kunnen beïnvloeden en daarmee het negatieve gedrag onderling versterken. Er is voor [minderjarige] inmiddels een geschikt gezinshuis gevonden. Er heeft een kennismaking plaatsgevonden en [minderjarige] is op deze plaatsing voorbereid. De vader acht het niet in het belang van [minderjarige] om deze kans te laten liggen. Belangrijk is dat [minderjarige] verder aan zijn ontwikkeling kan gaan werken, welke ruimte hem geboden zal worden in het gezinshuis. De vader vindt de beslissing om [minderjarige] in het gezinshuis te laten gaan wonen zeer lastig, maar handelt hierin puur in het belang van [minderjarige] . Hij hoopt dat er op korte termijn ook voor [naam 2] een geschikte plek zal worden gevonden. Belangrijk is dat [minderjarige] en [naam 2] een goed contact met elkaar hebben en blijven houden. De vader weerspreekt dat de moeder onvoldoende meegenomen is in het plaatsingstraject van [minderjarige] . Zij heeft deelgenomen aan een gesprek samen met de GI en het gezinshuis, en is uitgenodigd om bij het gezinshuis te komen kijken. Zij heeft hierin echter geen initiatief genomen, hetgeen voor haar eigen rekening komt.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Overwegingen
5.2
Bij de vorige beschikking van 25 juni 2024 is uitgebreid gemotiveerd dat aan de wettelijke criteria voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder wordt voldaan. De kinderrechter is op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd niet gebleken van andere omstandigheden waarom de noodzaak tot een uithuisplaatsing er niet meer zou zijn.
De kinderrechter stelt vast dat voor [minderjarige] een geschikt gezinshuis is gevonden, waar hij per direct geplaatst kan worden. De vader kan daarmee instemmen, de moeder niet. Daarbij is de kinderrechter gebleken dat de bezwaren van de moeder zich niet zozeer richten tegen (de geschiktheid van) dit gezinshuis, maar tegen de omstandigheid dat met een plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis, [minderjarige] en [naam 2] uit elkaar worden gehaald. De kinderrechter acht de bezwaren van de moeder in dit verband begrijpelijk. [minderjarige] en [naam 2] hebben veel steun aan elkaar, en een gezamenlijke plaatsing zou het meest in hun belang zijn. In de afgelopen periode, te weten vanaf eind juni 2024 tot op heden, is een plek waar [minderjarige] en [naam 2] gezamenlijk geplaatst kunnen worden echter niet gevonden. Evenmin bestaat er op dit moment zicht op een dergelijke plek. Belangrijk is dat [minderjarige] aan zijn ontwikkeling kan gaan werken. Die ruimte gaat hij krijgen in het gezinshuis. Bovendien is voor de kinderrechter voldoende vast komen te staan dat de situatie bij de vader thuis, waar [minderjarige] en [naam 2] op dit moment nog samen verblijven, onhoudbaar is geworden. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling duidelijk te kennen gegeven dat de rek eruit is, hetgeen door de GI wordt onderschreven. Een langer verblijf van [minderjarige] en [naam 2] bij de vader thuis in afwachting van een plek elders waar zij samen geplaatst kunnen worden, zoals voorgesteld door de moeder, behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Daarbij overweegt de kinderrechter nog dat de wil om de zorg voor de jongens te dragen en het feitelijk kúnnen dragen van die zorg, twee verschillende dingen zijn.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen en wel voor de duur van de huidige ondertoezichtstelling die loopt tot 25 juni 2025. Daarbij overweegt de kinderrechter dat zij het van belang acht dat [minderjarige] en [naam 2] , ondanks de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis, een goed contact met elkaar houden en dat de GI zich hiervoor hard zal maken. Verder is het belangrijk dat de moeder zich meer betrokken gaat voelen. Hopelijk zal de aanstelling van twee jeugdzorgwerkers, zoals meegedeeld door de GI tijdens de mondelinge behandeling, hierin voor de moeder verandering brengen.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 7 november 2024 tot 25 juni 2025;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 14 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.