Op 7 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie thuis is onhoudbaar geworden. De kinderrechter heeft eerder op 25 juni 2024 een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar deze machtiging is verlopen omdat er geen gebruik van is gemaakt binnen de gestelde termijn. De GI heeft opnieuw verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, nu er een geschikt gezinshuis is gevonden voor de minderjarige.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 waren zowel de moeder als de vader van de minderjarige aanwezig, samen met hun advocaten. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing, omdat zij vreest dat de minderjarige en zijn tweelingbroer uit elkaar worden gehaald. De vader steunt de plaatsing in het gezinshuis, maar erkent dat de situatie bij hem thuis niet langer houdbaar is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen zicht is op een gezamenlijke plaatsing van de broers en dat de ontwikkeling van de minderjarige voorop staat.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 25 juni 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige en zijn tweelingbroer goed contact met elkaar houden, ondanks de plaatsing in verschillende huizen.