In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, tegen de vrouw, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De procedure betreft een geschil over de vakantieregeling voor hun minderjarige kind, [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2023. De man vordert dat [minderjarige 1] in de zomervakantie van 2024 bij hem verblijft, terwijl de vrouw een opbouw in de omgangsregeling voorstelt. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2024 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen al een voorlopige omgangsregeling hebben afgesproken, maar dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen over de vakantieregeling. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk beslist dat [minderjarige 1] van 10 augustus tot 17 augustus 2024 bij de man zal verblijven, waarbij de vrouw [minderjarige 1] brengt en de man hem terugbrengt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.