ECLI:NL:RBZWB:2024:8327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/423546 / KG ZA 24-287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende vakantieregeling voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, tegen de vrouw, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De procedure betreft een geschil over de vakantieregeling voor hun minderjarige kind, [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2023. De man vordert dat [minderjarige 1] in de zomervakantie van 2024 bij hem verblijft, terwijl de vrouw een opbouw in de omgangsregeling voorstelt. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2024 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen al een voorlopige omgangsregeling hebben afgesproken, maar dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen over de vakantieregeling. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk beslist dat [minderjarige 1] van 10 augustus tot 17 augustus 2024 bij de man zal verblijven, waarbij de vrouw [minderjarige 1] brengt en de man hem terugbrengt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/423546 / KG ZA 24-287
Uitgewerkt vonnis in kort geding van 15 juli 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper te Roosendaal,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.A. Scanlan te Roosendaal.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie.
  • de mondelinge behandeling op 11 juli 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben korte tijd samengewoond in de woning van de man te [woonplaats 1] . De relatie en samenwoning zijn in maart 2023 beëindigd. De vrouw is teruggekeerd naar [woonplaats 2] .
2.2.
Uit genoemde relatie is geboren het minderjarig kind van partijen:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2023, hierna te noemen [minderjarige 1] .
2.3.
De man heeft [minderjarige 1] erkend.
2.4.
Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.5.
De vrouw heeft een dochter, [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2020, uit een voorgaande relatie. [minderjarige 2] woont bij de vrouw.
2.6.
De man heeft twee dochters uit een voorgaande relatie: [minderjarige 3] , geboren op
[geboortedag 3] 2016, en [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2020. Deze dochters wonen bij hun moeder in [plaats] .
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 12 december 2023 is een voorlopige regeling vastgesteld inhoudende dat er naast het omgangsmoment van eens in de twee weken in het weekend van zaterdagochtend tot zondagmiddag, omgang tussen [minderjarige 1] en de man zal plaatsvinden en die wordt opgebouwd als volgt:
  • tweemaal achter elkaar eens in de twee weken een dagdeel op de woensdag, waarbij de man omgang met [minderjarige 1] in [woonplaats 2] heeft;
  • daarna eens in de twee weken van dinsdagavond 18.00 uur, met overnachting en tot en met woensdagmiddag.
2.8.
Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig. In die zaak is een tussenbeschikking afgegeven op 23 februari 2024. De zaak is, voor zover thans van belang, aangehouden ten aanzien van de zorgregeling. De rechtbank overwoog daartoe dat partijen binnen de aan hen geboden hulpverlening samen aan de slag moeten om gezamenlijk invulling te geven aan de zorgregeling.
2.9.
Partijen hebben in mediation bij [de mediator] een voorlopige contactregeling afgesproken die vanaf 22 maart 2024 wordt uitgevoerd.
Deze regeling houdt in:
  • in de weekenden van de even weken brengt de vrouw [minderjarige 1] op vrijdag om 18.00 uur naar de parkeerplaats bij het ziekenhuis te [plaats] waarna de overdracht met de man plaatsvindt. [minderjarige 1] verblijft bij de man tot zondag 16.00 uur. De vrouw haalt [minderjarige 1] op bij de man. In overleg kan worden afgesproken dat de man [minderjarige 1] naar de vrouw in [woonplaats 2] brengt uiterlijk om 18.30 uur;
  • in de oneven weken wordt [minderjarige 1] op dinsdag door de man opgehaald vòòr 18.00 uur bij [kinderopvang] in [woonplaats 2] en brengt de man op woensdag [minderjarige 1] terug naar de vrouw in [woonplaats 2] om 18.30 uur.
Verder hebben zij afspraken over Pasen 2024 en de verjaardag van [minderjarige 1] gemaakt.
3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1.
De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen, op grond van artikel 1:253a lid 1 en lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek dat [minderjarige 1] bij de man verblijft in aanvulling op de reeds overeengekomen voorlopige contactregeling vanaf vrijdag 9 augustus 2024 om 18.00 uur (waarbij de vrouw [minderjarige 1] naar de parkeerplaats van het ziekenhuis te [plaats] brengt) tot zaterdag 17 augustus 2024 om 18.00 uur (waarbij moeder [minderjarige 1] in [woonplaats 1] op het woonadres van vader komt halen) een en ander in verband met de zomervakantie 2024, dan wel een dusdanige regeling dat [minderjarige 1] in ieder geval gedurende één week tijdens de zomervakantie bij de man verblijft.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat en voor zover relevant, het navolgende aangevoerd.
Tijdens de mediation is meerdere malen gesproken over de vakantie maar de vrouw bleek niet bereid daaraan een nadere invulling te geven. De man heeft een voorstel aan de vrouw gedaan waarbij [minderjarige 1] van maandag 12 augustus 2024 tot en met zondag 18 augustus 2024 bij de man is; zo kan de man met [minderjarige 1] en zijn dochters één aaneengesloten week op vakantie. Omdat [minderjarige 1] volgens de overeengekomen contactregeling ook het weekend daarvoor (van 9 tot en met 11 augustus 2024) bij de man zou zijn zou dat in combinatie met de vakantieweek voor [minderjarige 1] een erg lange periode bij de man zijn. Om die reden stelde hij voor dat [minderjarige 1] gedurende het weekend van 9 tot en met 11 augustus bij de vrouw zou verblijven. Hij heeft verder, om rekening te houden met de geplande vakantie van de vrouw, voorgesteld om het contact tussen hem en [minderjarige 1] op dinsdag 16 en woensdag 17 juli 2024 te verplaatsen naar maandag 15 juli 2024. Hierdoor zal [minderjarige 1] van vrijdag 12 juli 18.00 uur tot en met maandag 15 juli 2024 18.00 uur bij de man verblijven. Op die manier verblijft [minderjarige 1] zestien dagen bij de man in plaats van vijftien wanneer de omgang volgens het reguliere schema zou plaatsvinden. De vrouw heeft met dit voorstel niet ingestemd en heeft een tegenvoorstel gedaan waarin [minderjarige 1] één dag minder bij de man zou zijn dan wanneer de omgang volgens het reguliere schema plaats zou vinden. De man kan daarmee niet instemmen en vordert daarom de regeling zoals in r.o. 3.1. omschreven. Hij vindt het voor de hechting van belang dat [minderjarige 1] met hem en zijn halfzusjes een week op vakantie kan gaan.
3.3.
De vrouw concludeert de man niet te ontvangen in zijn vordering althans hem deze te ontzeggen. In reconventie vordert zij primair te bepalen dat [minderjarige 1] en de man in de periode van 12 juli 2024 tot en met 16 augustus 2024 als volgt contact met elkaar hebben:
primair:
- vrijdag 12 juli 18.00 uur tot maandag 15 juli 18.30 uur, waarbij de vrouw [minderjarige 1] naar de parkeerplaats van het ziekenhuis te [plaats] brengt en de man [minderjarige 1] naar de woning van de vrouw in [woonplaats 2] terugbrengt;
- vrijdag 26 juli 18.00 uur tot zondag 28 juli 16.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige 1] naar de parkeerplaats van het ziekenhuis te [plaats] brengt en de vrouw [minderjarige 1] bij de woning van de man in [woonplaats 1] ophaalt;
- dinsdag 30 juli 18.00 uur tot woensdag 31 juli 18.30 uur, waarbij de man [minderjarige 1] bij de vrouw thuis in [woonplaats 2] ophaalt en de volgende dag terugbrengt naar de woning van de vrouw in [woonplaats 2] ;
- maandag 12 augustus 9.00 uur tot vrijdag 16 augustus 17.30 uur of 18.00 uur, waarbij de man [minderjarige 1] bij de vrouw in [woonplaats 2] ophaalt en de vrouw [minderjarige 1] op 16 augustus om 17.30 uur in [woonplaats 1] bij de woning van de man ophaalt of om 18.00 uur op de parkeerplaats van het ziekenhuis in [plaats] ophaalt;
subsidiair: te bepalen dat de man en [minderjarige 1] in de zomervakantie 2024 gerechtigd zijn tot contact met elkaar voor een door de rechtbank te bepalen periode die niet langer zal zijn dan vijf dagen met vier overnachtingen en die niet aansluit bij een regulier contactmoment.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer en de vordering in reconventie voert de vrouw, samengevat en voor zover relevant, het navolgende aan. Het is niet zo dat zij het de man niet gunt, maar de leeftijd van [minderjarige 1] en het tempo van wat [minderjarige 1] aan kan moeten in deze leidend zijn. Het is voor [minderjarige 1] van belang dat tijdens de zomervakantie zoveel mogelijk de reguliere voorlopige omgangsregeling blijft doorlopen met uitzondering van twee reguliere contactmomenten (16 en 17 juli / 9 t/m 11 augustus) zodat een opbouw in de overnachtingen voor [minderjarige 1] wordt gecreëerd. De man vraagt met zijn vordering teveel van [minderjarige 1] zodat deze moet worden afgewezen. Het langst dat [minderjarige 1] bij de man verblijft, is drie dagen met twee nachten en dan nog moet [minderjarige 1] zijn draai weer vinden als hij bij de vrouw terug is. Er moet opgebouwd worden naar een langer verblijf bij de man tijdens de vakanties. Door de reguliere omgangsregeling is er sprake van hechting, ook dan zijn de dochters van de man bij de man.
3.5.
De man voert gemotiveerd verweer tegen de vordering in reconventie van de vrouw.
3.6.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van partijen.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
Vaststaat dat partijen reeds geruime tijd uitvoering geven aan de voorlopige omgangsregeling zoals zij die in mediation hebben afgesproken en welke regeling is omschreven onder 2.9. van de feiten. Partijen twisten omtrent de contacten tussen de man en [minderjarige 1] in de komende zomervakantie; zij hebben hierover in de mediation geen afspraken kunnen maken. De man wil dat [minderjarige 1] in de zomervakantie vanaf vrijdag 9 augustus 2024 18.00 uur tot zaterdag 17 augustus 2024 18.00 uur bij hem verblijft, dan wel dat hij in ieder geval gedurende één week bij hem verblijft zodat hij met [minderjarige 1] en zijn dochters op vakantie (in Nederland) kan gaan. De vrouw wil een opbouw in de regeling zoals zij primair vordert en subsidiair vordert zij een regeling te bepalen waarbij [minderjarige 1] niet langer bij de man zal zijn dan vijf dagen met vier overnachtingen en welke niet aansluit bij een regulier contactmoment.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het door de vrouw gevorderde contactmoment van vrijdag 12 juli 18.00 uur tot maandag 15 juli 18.30 uur (waarbij een opbouw in de overnachtingen plaatsvindt) niet door kan gaan nu de man voor die maandag al afspraken heeft gemaakt. Het geschil spitste zich vervolgens toe op de vraag hoeveel dagen en nachten [minderjarige 1] in het weekend van 9 augustus, nu dat een regulier omgangsweekend is, en in de week daarop voor vakantie bij de man zal verblijven.
4.5.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] met zijn halfzusjes en zijn vader een gezinsvakantie heeft. Het is ook belangrijk dat de vakantie voor [minderjarige 1] bij de man thuis start en daar ook eindigt. Er is dan een vakantie waarbij [minderjarige 1] ervaart dat deze bij de man start en eindigt en dat hij vanuit die situatie weer naar de vrouw terug kan gaan. Direct vanuit de vrouw naar een vakantieadres gaan is onrustig voor [minderjarige 1] . Het is ook belangrijk voor [minderjarige 1] dat hij rustig kan landen in de thuissituatie van de man. [minderjarige 1] heeft nog geen besef van tijd; hij weet niet of iets 3, 4, of 5 dagen duurt. Het is voor hem belangrijk dat hij zowel zijn vader als zijn moeder kent. Hij is gehecht aan zijn vader en zijn moeder.
4.6.
De zaak is vervolgens enige tijd geschorst geweest om partijen in de gelegenheid te stellen te trachten in onderling overleg tot een oplossing te komen. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. Na de schorsing heeft de vrouw aangegeven dat zij zich kan vinden in het Raadsadvies dat het belangrijk is voor [minderjarige 1] om eerst bij de man te landen en na de vakantie ook eerst bij de man thuis te zijn alvorens hij weer bij haar terugkomt. Zij kan zich vinden in een regeling van zondag 16.00 uur tot zaterdag eind van de dag, waarbij zij [minderjarige 1] naar de man brengt en de man [minderjarige 1] op zaterdag bij haar terugbrengt. De man wil dat [minderjarige 1] op vrijdagavond of op zaterdagmorgen naar hem toekomt voor een week vakantie.
4.7.
Zoals de Raad vervolgens adviseerde, hetgeen de voorzieningenrechter onderschrijft, zal worden bepaald dat [minderjarige 1] van zaterdagochtend 10 augustus tot zaterdag
17 augustus as. bij de man zal verblijven. Immers, bij een regeling vanaf zondag 11 augustus, zoals de vrouw dat wil, blijven er, nu [minderjarige 1] gelet op het vorenstaande bij de man thuis voor de vakantie zal starten en na de vakantie ook eerst bij de man zal zijn alvorens hij weer teruggaat naar de vrouw, slechts vijf dagen voor vakantie over hetgeen te weinig speling geeft. Dat deze regeling van een week niet in het belang van [minderjarige 1] is, is niet gebleken. Derhalve wordt op onderstaande wijze beslist.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt in afwijking c.q. aanvulling op de reeds overeengekomen voorlopige contactregeling dat [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2023, en de man in de periode van 9 augustus 2024 tot en met 17 augustus 2024 contact hebben met elkaar vanaf zaterdag 10 augustus 2024 12.00 uur (waarbij de vrouw brengt) tot zaterdag 17 augustus 2024 om 16.00 uur (waarbij de man terugbrengt);
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Beer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024 in tegenwoordigheid van mr. Krijger-de Keuning, griffier.