Op 1 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak betreft drie afzonderlijke verzoeken van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die op 29 juli 2024 zijn ingediend. De kinderrechter heeft de zaken gelijktijdig behandeld, waarbij de moeder en de advocaat van de vader aanwezig waren, maar de vader zelf niet. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun mening gegeven over hun situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat de minderjarigen momenteel uithuis geplaatst zijn vanwege zorgen over hun welzijn.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling gekeken naar de ontwikkelingen sinds de eerdere ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders hebben beiden hulpverlening en zijn bezig met het verbeteren van hun situatie, maar de moeder heeft nog geen eigen woning. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel de moeder zich inspant om aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing te voldoen, dit op dit moment nog niet mogelijk is. De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing voor alle drie de minderjarigen te verlengen tot 2 mei 2025, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen na verloop van tijd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.