Daarnaast neemt de vader amper verantwoordelijkheid als ouder met gezag. Hij komt niet naar zittingen, sluit niet of nauwelijks aan bij evaluaties, gaat het overleg niet
aan met de GI of de oma (opvoeder) en reageert niet op belangrijke rapportages (zoals
het vorige raadsrapport). Wanneer er iets geregeld moet worden, legt de vader dit bij
[minderjarige] in plaats van dit te overleggen met de volwassenen om [minderjarige] heen
(zoals het verzetten van een contactmoment). De vader ziet onvoldoende in dat hij hierin
zelf een verantwoordelijkheid draagt; hij legt de schuld steeds elders. In eerste
instantie legt hij de schuld bij de GI; het is de schuld van de jeugdbeschermer dat er
in zijn optiek niet voldoende wordt gewerkt aan contact tussen hem en [minderjarige].
Hij laat hierbij buiten beschouwing dat hijzelf het contact wat er was, niet nakwam
én dat hij hierover niet het overleg zocht als blijkt dat dit voor hem onvoldoende
haalbaar was. Voor het niet komen naar zittingen, geeft de vader de schuld aan de
post, én vindt dat de GI hem hierop moet wijzen. De vader blijkt wel vaker post niet
correct te ontvangen, maar onderneemt weinig stappen om dit probleem op te
lossen (zoals een postadres bijvoorbeeld).
De vader geeft zijn persoonlijke omstandigheden er de schuld van dat hij afspraken niet nakomt, maar hij zoekt ook geen hulpverlening en overlegt niet met de jeugdbeschermer om te kijken hoe dit kan worden opgelost. Met andere woorden: de vader toont zich passief en verwacht dat anderen zijn verantwoordelijkheden overnemen. Als zij dit niet doen, legt hij de schuld bij de ander.
Daarbij valt op dat de vader onvoldoende lijkt in te zien wat zijn gedrag en keuzes
teweegbrengen bij [minderjarige]. Dat [minderjarige] aangeeft geen behoefte meer te hebben
aan contact met zijn vader, of aangeeft dat hij niet langer wil dat de vader gezag over
hem uitoefent, komt volgens de vader niet door het gevoel wat hij [minderjarige] geeft.
De vader legt de schuld bij de omgeving van [minderjarige] die hem zou beïnvloeden. Hij
ziet niet in dat het niet nakomen van afspraken voor [minderjarige] pijnlijk is en
spanning oplevert. Ook is de vader van mening dat [minderjarige] zelf gedoopt wilde
worden, terwijl [minderjarige] bij de moeder, de oma, de GI, de rechter en de Raad heeft
aangegeven dat hij dit niet wilde.