In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft de verzoeken van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, behandeld. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder heeft geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, terwijl de vader in [woonplaats] woont. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd, en de zaak is gelijktijdig behandeld met een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling waren de moeder, de vader met zijn advocaat, de oma en vertegenwoordigers van de GI en de Raad aanwezig. De rechtbank heeft de mening van [minderjarige] gehoord en vastgesteld dat hij sinds april 2022 bij zijn oma verblijft, waar hij stabiliteit en veiligheid ervaart. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd moeten worden, omdat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 28 augustus 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot dezelfde datum. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De schriftelijke uitspraak is op 5 september 2024 gedaan, en de mondelinge uitspraak is op 26 augustus 2024 gedaan door de meervoudige kamer.