ECLI:NL:RBZWB:2024:8336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/424888 / JE RK 24-1360
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
  • mr. Combee
  • mr. Jurkovic
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing in de zaak van een minderjarige met betrokken ouders en gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2024. De gecertificeerde instelling (GI), vertegenwoordigd door de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om de machtiging te verlengen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouders van de minderjarige, die beiden met hun advocaat aanwezig waren, hebben hun bezorgdheid geuit over de huidige situatie en de beslissing van de GI om het perspectief van de minderjarige niet bij hen te leggen. De rechtbank heeft de feiten en de standpunten van de betrokken partijen zorgvuldig afgewogen. De ouders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om voor de minderjarige te zorgen, maar dat zij niet in aanmerking komen voor een moeder-kindtraject. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds zijn geboorte in een pleeggezin verblijft en dat de ouders instemmen met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, hoewel zij het niet eens zijn met het perspectiefbesluit van de GI. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 12 september 2024 tot 12 januari 2025, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens heeft de rechtbank de GI en de advocaat van de ouders verzocht om uiterlijk 15 oktober 2024 schriftelijk te reageren op het perspectiefbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424888 / JE RK 24-1360
Datum uitspraak: 6 september 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
beiden wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. van Riel te Breda.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, verzocht om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI, met bijlagen, van 18 juli 2024, ontvangen op 19 juli 2024;
- de beslissing van 2 augustus 2024 over contact tijdens de uithuisplaatsing.
1.2
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 26 augustus 2024.
Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank vernomen dat de Raad de verzonden oproep niet heeft ontvangen en dat er geen vertegenwoordiger zou verschijnen. In afstemming met de overige betrokkenen heeft de rechtbank besloten om de mondelinge behandeling zonder de Raad voort te zetten en de Raad nadien om een schriftelijk standpunt te verzoeken.

2.De feiten

2.1
Uit de relatie tussen de ouders is [minderjarige] op [geboortedag] 2024 geboren.
2.2
De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3
Bij beschikking van 16 november 2023, opgevolgd door de beschikking van
24 november 2023, is [minderjarige] , die op dat moment nog niet geboren was, voorlopig onder toezicht van de GI gesteld tot 16 februari 2024.
2.4
Bij beschikking van 12 februari 2024 is [minderjarige] , die op dat moment nog niet geboren was, onder toezicht van de GI gesteld van 12 februari 2024 tot 12 februari 2025. Tevens is bij die beschikking een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van de dag van zijn geboorte tot 12 mei 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.5
Bij beschikking van 8 mei 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 12 mei 2024 tot 12 september 2024.
2.6
[minderjarige] verblijft op basis van voormelde machtiging sinds 18 april 2024 in het huidige pleeggezin. Dit betreft een perspectiefbiedend pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarbij verzoekt de GI om de brief ‘beslissing tot geen thuisplaatsing’ van 12 april 2024 te behandelen. In deze brief staat het opvoedbesluit van de GI, te weten dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij (één van) de ouders ligt en dat [minderjarige] zal opgroeien in een perspectiefbiedend pleeggezin.

4.De standpunten

De GI
4.1
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI aan dat er de afgelopen maanden veel is gesproken over de verschillende mogelijkheden voor [minderjarige] . De ouders hebben vanaf het begin aangegeven dat zij alleen samen in een ouder-kindtraject willen worden geplaatst en dat zij niet open staan voor een (tijdelijk) moeder-kindtraject. De ouders zijn vanwege hun persoonlijke problematiek (verstandelijke beperking, autisme en bijkomende problematiek) en hun behoefte aan 24-uurs zorg en nabijheid, afgewezen voor het ouder-kindtraject van [ouder en kindhuis] . Gelet hierop komen de ouders ook niet in aanmerking voor andere ouder-kindtrajecten, die bovendien erg schaars zijn. De ouders konden in eerste instantie instemmen met de voortzetting van het verblijf van [minderjarige] bij de huidige pleegouders, maar sinds de laatste beslissing van de kinderrechter is daarin een kanteling gekomen. De ouders zijn het niet langer eens met het besluit over het perspectief van [minderjarige] en de huidige plaatsing. Eerst wilden de ouders dat [minderjarige] zou worden bijgeplaatst in het netwerkpleeggezin waar zijn oudere broertje [naam] opgroeit. Dit is volgens [jeugdzorginstelling] en de GI niet in het belang van [minderjarige] en [naam] omdat de draaglast voor het netwerkpleeggezin dan te groot zou worden. Zeker nu gebleken is dat de pleegmoeder van [naam] in verwachting is van haar vierde (eigen) kind en het pleeggezin dus binnenkort de zorg heeft voor vijf kinderen. Bovendien is er bij [naam] sprake van forse kindeigen problematiek. De pleegouders hebben recentelijk aan de GI laten weten dat zij zich hierbij neerleggen en dat zij willen doen wat het beste is voor [naam] en [minderjarige] .
De ouders geven nu aan dat ze zelf voor [minderjarige] willen zorgen. Omdat de ouders nog altijd niet willen meewerken aan een moeder-kindtraject en zij niet in aanmerking komen voor een ouder-kindtraject, zijn er geen mogelijkheden om nog verder te onderzoeken of de ouders de volledige zorg voor [minderjarige] kunnen dragen. Gelet op de persoonlijke problematiek van de ouders, alle adviezen die er liggen ten aanzien van de ouders en alles wat er is geprobeerd de afgelopen maanden, is de GI van mening dat zij dat niet kunnen. Daarom heeft de GI een opvoedbesluit genomen. De GI concludeert dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij één van de ouders ligt en dat [minderjarige] zal gaan opgroeien in een perspectiefbiedend pleeggezin. [minderjarige] is als erg jong kindje volledig afhankelijk van zijn verzorgende opvoeders. Het is de ouders binnen het kader van de ondertoezichtstelling niet gelukt om de situatie zodanig te veranderen dat zij, binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn, in staat kunnen worden geacht zelf de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding op zich te nemen.
4.2
Ten aanzien van uitbreiding van het contact tussen de ouders en [minderjarige] brengt de GI naar voren dat de ouders en [minderjarige] elkaar één keer per week een uur zien, onder begeleiding van afwisselend de pleegzorgbegeleider en de jeugdzorgwerker. De ene keer bij het pleeggezin thuis en de andere keer op het kantoor van [jeugdzorginstelling]. Gezien wordt dat de bezoeken zwaar zijn voor [minderjarige] . Hij is de dag van het bezoek, en de nacht en dag erna van slag, hij huilt meer, is boos en onrustig. De pleegouders ervaren dat dit bij de bezoeken in [woonplaats] erger is en dat het reizen naar [woonplaats] en terug maakt dat [minderjarige] dan meer last heeft van de omgang.
[jeugdzorginstelling] adviseert in hun visiedocument om de omgangsmomenten bij te stellen naar één uur per twee weken en geeft daarvoor de volgende redenen:
  • [minderjarige] heeft gezien zijn leeftijd een beperkte aandachtspanne.
  • Het is gebleken dat [minderjarige] hersteltijd nodig heeft na een omgangsmoment.
  • In deze frequentie kan de omgang bij het pleeggezin thuis plaatsvinden wat altijd de
voorkeur heeft bij deze leeftijd van een kind.
  • De frequentie van de omgang is zo hetzelfde als bij [naam] wat meer duidelijkheid biedt voor de ouders.
  • Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om ook maandelijks een bezoek tussen [minderjarige] en [naam] te plannen zonder dat dit te veel voor ze wordt.
De GI sluit zich aan bij de visie van [jeugdzorginstelling]. Er zal echter eerst nog geprobeerd worden om met strakke kaders te bekijken of er verbetering mogelijk is in de huidige regeling. Het is van belang dat [minderjarige] voor, tijdens en na het bezoek meer ontspannen is. Na zes bezoeken vindt er een evaluatie plaats en zal worden besloten of men zo kan doorgaan of dat er een aanpassing moet komen naar tweewekelijkse omgangsmomenten.
4.3
De GI zal de komende periode in ieder geval werken aan de volgende doelen:
- [minderjarige] groeit op in een veilige en stabiele opvoedomgeving en ontwikkelt zich
leeftijdsadequaat.
  • [minderjarige] heeft ouders die op een passende en positieve wijze betrokken zijn in zijn leven.
  • [minderjarige] ervaart dat alle betrokken mensen om hem heen goed kunnen samenwerking en dat de ouders passende besluiten kunnen nemen (gezag uitvoering).
  • [minderjarige] ervaart toestemming van de belangrijke mensen om zich heen (zoals de ouders en de pleegouders van [naam]) om het fijn te vinden in het pleeggezin en daar te blijven wonen.
  • Het perspectief van [minderjarige] is ook juridisch gewaarborgd.
De ouders
4.4
De advocaat van de ouders brengt naar voren dat de ouders het een hele moeilijke situatie vinden. Zij zijn het niet eens met het perspectiefbesluit. De ouders begrijpen wel dat [minderjarige] niet direct naar huis kan, maar ze willen wel graag de kans krijgen om zelf voor [minderjarige] te zorgen. In de vorige beschikking staat dat de GI onvoldoende objectief heeft gekeken naar de mogelijkheden van de ouders. De ouders hebben het idee dat zij vanaf het begin op achterstand zijn gezet, dat er nooit goed naar ze is geluisterd, dat er altijd gezegd wordt dat ze tekort schieten en dat ze het niet kunnen. De GI heeft alleen gekeken naar argumenten om dat te onderbouwen, zonder objectief naar de situatie van de ouders te kijken. Het is duidelijk voor de ouders dat zij niet voor [naam] kunnen zorgen, maar voor [minderjarige] ligt dat echt anders. Bij [minderjarige] is geen sprake van de kindeigen problematiek zoals bij [naam].
Tijdens de vorige mondelinge behandeling hebben de ouders aangegeven dat zij het fijn zouden vinden als [minderjarige] samen met [naam] in het netwerkpleeggezin zou kunnen worden geplaatst. Voor de netwerkpleegmoeder is het nu iets anders komen te liggen, maar zij heeft ook aangegeven dat als het niet anders kan, zij er altijd voor [minderjarige] willen zijn.
De ouders kunnen instemmen met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , maar er moet de komende periode wel goed en eerlijk onderzocht worden wat de ouders zelf kunnen betekenen voor [minderjarige] . Desgevraagd geeft de advocaat aan dat hij geen concrete ideeën heeft over hoe dit onderzocht kan worden. Een moeder-kindtraject is nog altijd geen optie voor de ouders.
4.5
De vader heeft aangegeven dat de ouders geen onderzoek door de Raad willen, omdat de Raad voor de ouders partijdig voelt. Bij [naam] heeft er een onderzoek plaatsgevonden door De GezinsManager. Het onderzoek moet door een onafhankelijke, neutrale organisatie worden gedaan.
De moeder vult hierop aan dat de ouders geen eerlijke kans hebben gekregen van de GI. De rechter heeft de laatste keer gezegd dat de GI opnieuw moet gaan kijken naar de mogelijkheden van de ouders. De GI heeft tegen de ouders gezegd dat zij daar niet aan gaan meewerken. Toen hebben de ouders gezegd: dan gaan wij hard vechten. De ouders hebben de afgelopen periode grote stappen vooruit gemaakt. De vader kan bijvoorbeeld de luier van [minderjarige] al sneller en ook goed omdoen dan eerder. Dat wordt door iedereen gezien, maar de GI blijft zeggen dat de ouders het niet kunnen.

5.De beoordeling

Machtiging tot uithuisplaatsing
5.1
Volgens artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2
[minderjarige] is na zijn geboorte meteen in een pleeggezin geplaatst. Sinds hij één maand oud is, verblijft [minderjarige] in het huidige pleeggezin. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders graag zelf voor [minderjarige] willen zorgen, maar dat zij begrijpen dat dit niet direct kan en daarom instemmen met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank dan ook van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog altijd noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, lid 2 BW).
Perspectiefbesluit
5.3
Ten aanzien van het perspectiefbesluit overweegt de rechtbank als volgt. De GI en de ouders hebben hun standpunt hierover toegelicht. Aangezien er tijdens de mondelinge behandeling geen vertegenwoordiger van de Raad aanwezig was, heeft de rechtbank de Raad geen advies kunnen vragen over het perspectiefbesluit. De rechtbank acht zich op dit moment dan ook onvoldoende geïnformeerd.
5.4
Daarom verzoekt de rechtbank
de Raadom
uiterlijk1 oktober 2024een schriftelijk standpunt over het perspectiefbesluit van [minderjarige] aan de rechtbank, de advocaat van de ouders en de GI toe te sturen.
5.5
De rechtbank verzoekt
de advocaat van de oudersen
de GIom hun schriftelijke reactie hierop
uiterlijk15 oktober 2024aan de rechtbank toe te sturen en daarbij aan te geven of een zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen of dat volstaan kan worden met een schriftelijke afdoening.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.6
De rechtbank zal de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 12 september 2024 tot 12 januari 2025;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
houdt het resterende deel van het verzoek aan tot
15 oktober 2024 PRO FORMA, in afwachting van de informatie zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 5.4 en 5.5;
6.4
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, mr. Combee en mr. Jurkovic, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.