ECLI:NL:RBZWB:2024:8337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/426862 / FA RK 24-4392
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige in het kader van ouderschapsconflict en hulpverleningstraject

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2013. De ouders van de minderjarige hebben een affectieve relatie gehad die eindigde in 2016, waarna zij gezamenlijk het gezag over hun kind hebben. Na de relatiebreuk hebben zij een ouderschapsplan opgesteld, dat meerdere keren is gewijzigd. De minderjarige heeft de kinderrechter benaderd via de informele rechtsingang om de zorgregeling te wijzigen, met de wens om bij haar moeder te wonen. De kinderrechter heeft op 16 oktober 2024 gesproken met de minderjarige en op 18 november 2024 vond een mondelinge behandeling plaats met beide ouders. De kinderrechter constateerde dat de samenwerking tussen de ouders niet goed verloopt en dat de minderjarige zich klem voelt zitten tussen haar ouders. De kinderrechter heeft besloten om de ouders te verwijzen naar een (jeugd)hulpverleningstraject, waarbij de ouders en de minderjarige samen moeten werken aan de verbetering van de situatie. De kinderrechter heeft een voorlopige wijziging van de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige meer tijd bij haar moeder zal doorbrengen. De definitieve beslissing over de zorgregeling zal worden genomen na afloop van het hulpverleningstraject, dat uiterlijk op 8 juli 2025 moet worden gerapporteerd. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders serieuze inspanningen moeten leveren om het traject tot een goed einde te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens: C/02/426862 / FA RK 24-4392
datum uitspraak: 29 november 2024
beschikking
in de zaak van
[minderjarige]
hierna te noemen [minderjarige] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013,
wonende in [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder]
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
en
[de vader]
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Koop - Van Vliet te Breda.

1.Het verloop van het geding

1.1
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de op 20 september 2024 ontvangen brief van [minderjarige] ;
- de stelbrief van mr. Koop - Van Vliet van 28 oktober 2024;
- het e-mailbericht met bijlage van de moeder van 12 november 2024;
- het e-mailbericht met bijlage van de moeder van 13 november 2024;
- het e-mailbericht met bijlagen van mr. Koop - Van Vliet van 13 november 2024;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. Koop - Van Vliet van 14 november 2024.
1.2
De kinderrechter heeft op 16 oktober 2024 gesproken met [minderjarige] .
1.3
Op 18 november 2024 heeft, met gesloten deuren, de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen en gehoord moeder en de vader, die is bijgestaan door zijn advocaat.
1.4
Op 19 november 2024 heeft de moeder telefonisch contact opgenomen met de rechtbank met de vraag of de kinderrechter haar e-mailberichten van 12 november 2024 en 13 november 2024 met bijlagen heeft ontvangen. De griffier van de rechtbank heeft de moeder op 19 november 2024 per e-mail laten weten dat voormelde e-mailberichten van
de moeder door de kinderrechter zijn ontvangen en gelezen.

2.De feiten

2.1
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is eind 2016 geëindigd. Uit de relatie van de ouders is [minderjarige] geboren.
2.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.3
De ouders hebben na hun relatiebreuk een ouderschapsplan opgesteld. Vervolgens hebben ouders een aantal keren de vastgelegde regeling in onderling overleg gewijzigd.
2.4
Bij beschikking van 19 juli 2019 is onder wijziging van artikel 2.6 van het tussen de ouders op 1 februari 2017 overeengekomen ouderschapsplan door de rechtbank bepaald dat:
- [minderjarige] van maandagochtend tot woensdagochtend aan school en om het
weekend bij de vader verblijft;
- [minderjarige] elke week vanaf woensdagochtend tot vrijdagochtend aan school en om het weekend bij de moeder verblijft.
De weekenden starten op vrijdag na school en eindigen op maandagochtend aan school.
Ook is onder wijziging van de artikelen 2.12 en 2.13 van het tussen partijen op 1 februari 2017 overeengekomen ouderschapsplan de volgende verdeling van de (school)vakanties en feestdagen bepaald:
- in de herfstvakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren de gehele week bij de moeder, in de even jaren bij de vader;
- op Sinterklaasavond verblijft [minderjarige] bij de ouder bij wie zij conform de zorgregeling is;
- in de kerstvakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, in de even jaren verblijft zij de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
- in de carnavalsvakantie/voorjaarsvakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren de gehele week bij de vader, in de even jaren bij de moeder;
- op eerste en tweede Paasdag, op eerste en tweede Pinksterdag en op Hemelvaartsdag verblijft [minderjarige] bij de ouder bij wie zij conform de zorgregeling is;
- in de meivakantie verblijft [minderjarige] in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, in de even jaren verblijft zij de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
- op Moederdag verblijft [minderjarige] bij de moeder en op Vaderdag verblijft zij bij de vader;
- in de zomervakantie verblijft [minderjarige] met ingang van 2020 in de even jaren gedurende de eerste twee weken bij de vader, vervolgens twee weken bij de moeder, daarna een week bij de vader en ten slotte weer een week bij de moeder. In de oneven jaren is dit andersom.
De vakanties starten op een maandag.

3.De vraag

3.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag van [minderjarige] aan de kinderrechter om de zorgregeling te wijzigen. Zij wil bij haar moeder wonen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1
[minderjarige] heeft zich tot de kinderrechter gewend via de zogenaamde ‘informele rechtsingang’. Dat betekent dat [minderjarige] de kinderrechter vraagt om ambtshalve een beslissing te geven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen haar ouders. Ambtshalve betekent dit dat er geen officieel formeel verzoek is gedaan. [minderjarige] kan zo’n officieel verzoek ook niet zelfstandig indienen. Zij heeft als minderjarige namelijk geen formele eigen rechtsingang.
4.2
Op grond van artikel 1:253a juncto artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouders hierop prijst stelt, ambtshalve een beslissing geven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders.
4.3
De kinderrechter heeft met [minderjarige] gesproken en heeft geconstateerd dat zij, ook al is zij nog geen twaalf jaar, wel duidelijk en consequent kan aangeven wat zij graag wil en wat zij vindt dat goed voor haar is. Zij heeft laten weten dat zij een andere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wenst. Zij wil meer bij haar moeder zijn en het liefst bij haar wonen. [minderjarige] heeft deze wens in het gesprek met de kinderrechter nader kunnen motiveren. Gelet hierop ziet de kinderrechter aanleiding om [minderjarige] te ontvangen in haar vraag.
Overwegingen
4.4
[minderjarige] heeft in haar brief en tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij bij haar moeder wil wonen en minder bij haar vader wil zijn. [minderjarige] vindt het bij haar vader vaak niet leuk en fijn. Zij kan niet goed met de partner van haar vader, haar stiefmoeder, overweg. Volgens [minderjarige] doet haar stiefmoeder gemeen tegen haar, en komt haar vader hierin onvoldoende voor haar op. [minderjarige] voelt zich niet gesteund door haar vader. Ook zijn er regels waar [minderjarige] zich niet fijn bij voelt. Zij mag bijvoorbeeld de badkamerdeur niet op slot doen. Bij haar moeder voelt [minderjarige] zich prettiger. Zij heeft bij haar moeder minder ruzies en is minder boos.
4.5
Tijdens de mondelinge behandeling is met de ouders gesproken over hetgeen [minderjarige] in haar brief en tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft aangegeven.
4.6
De vader heeft naar voren gebracht een aantal zaken die [minderjarige] aangeeft te herkennen, maar wijst er daarbij wel op dat de beleving van [minderjarige] van zaken niet altijd strookt met zijn beleving. De vader en zijn partner hebben duidelijke regels in huis en hun opvoedstijlen komen overeen. Zij trekken hierin samen op richting [minderjarige] . Bij de moeder gelden minder regels, hetgeen voor [minderjarige] lastig kan zijn. Daarnaast heeft de vader het gevoel dat voorvallen bij hem thuis door de moeder negatief worden versterkt in plaats van dat de moeder dit met hem bespreekt om tot een oplossing voor [minderjarige] te komen. De moeder houdt zich hierbij niet aan de afspraken die hij en de moeder hebben gemaakt tijdens een eerder gevolgd hulpverleningstraject bij De Gezinsmanager. De moeder vult zaken in en doet geen navraag. Daarnaast heeft de moeder een duidelijke mening over de regels die bij hem thuis gelden en de wijze waarop hij en zijn partner de opvoeding vorm geven. [minderjarige] heeft onlangs een traject gevolgd bij [psychologisch centrum] . Dit traject is goed afgerond en heeft de discussies tussen [minderjarige] en de vader en stiefmoeder verminderd.
4.7
De moeder heeft aangevoerd dat zij, anders dan de vader, geen verbetering in de thuissituatie bij de vader ziet na afronding van het traject [psychologisch centrum] . [minderjarige] voelt zich erg ongelukkig bij de vader, hetgeen ook wordt waargenomen op school. [minderjarige] huilt heel veel bij de moeder, met name om situaties die zich hebben voorgedaan tussen [minderjarige] en de stiefmoeder. [minderjarige] wordt door de stiefmoeder gekleineerd en genegeerd en de vader komt hierin niet dan wel onvoldoende op voor [minderjarige] . [minderjarige] is hierdoor haar vertrouwen in de vader aan het kwijt raken. Zij voelt zich door de vader niet gezien en gehoord. De moeder merkt dat het steeds lastiger wordt om [minderjarige] te bewegen om naar de vader toe te gaan. Het lukt de moeder niet om zaken met betrekking tot [minderjarige] alleen met de vader te bespreken. De stiefmoeder is hierbij veelal betrokken en zij is zeer bepalend. De moeder heeft daardoor het gevoel dat zij met de stiefmoeder in plaats van de vader een co-ouderschap voert. Dit voelt niet goed voor haar. De moeder vindt het belangrijk dat er rust voor [minderjarige] gaat komen.
4.8
De kinderrechter stelt op basis van het voorgaande vast dat de samenwerking tussen de ouders, ondanks het traject dat zij bij De Gezinsmanager hebben gevolgd, niet goed verloopt. De ouders zijn niet in staat om samen het gesprek over [minderjarige] aan te gaan om tot een oplossing te komen voor de problemen waar [minderjarige] tegenaan loopt. Door het ontbreken van een goede samenwerkingsrelatie tussen de ouders komt [minderjarige] steeds meer klem te zitten tussen haar ouders. Zij kan er niet vanuit gaan dat haar ouders het samen voor haar en samen met haar oplossen. De ouders zitten niet op één lijn en hoewel de ouders dit mogelijk niet naar haar uitspreken, wordt dit door [minderjarige] wel gevoeld. Ook is de kinderrechter gebleken dat [minderjarige] op dit moment problemen ervaart met de rol van de stiefmoeder in haar leven. De vader en stiefmoeder lijken de zorg en opvoeding van [minderjarige] op het moment dat [minderjarige] bij de vader is te delen, één front te vormen en [minderjarige] vindt dit moeilijk. Voor [minderjarige] zou het fijn zijn als zij zou ervaren dat de vader haar opvoeder is (samen met de moeder). [minderjarige] vindt de rol en houding die stiefmoeder richting haar aanneemt lastig. [minderjarige] voelt bij de vader echter te weinig ruimte om dit met hem te bespreken, wat maakt dat zij zich door de vader onvoldoende gehoord en serieus genomen voelt. Dit heeft invloed op de band tussen [minderjarige] en de vader. Dit alles veroorzaakt spanningen en onzekerheid bij [minderjarige] , en maakt dat zij minder goed in haar vel zit en niet tot ontwikkeling komt. De kinderrechter vindt het belangrijk dat voor en met [minderjarige] gewerkt wordt aan een verbetering van de situatie zowel tussen de ouders onderling als tussen [minderjarige] en de vader. In de gezinssituatie van de vader zal de stiefmoeder een stapje terug moeten doen in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en de vader een stapje naar voren.
4.9
Tijdens de mondelinge mondeling is de kinderrechter gebleken dat de ouders de problematiek herkennen, maar dat hun visies hierover uiteenlopen. In het belang van [minderjarige] zijn de ouders evenwel bereid deel te nemen aan een passend (jeugd)hulpverleningstraject, waarbij de ouders ermee in hebben gestemd dat de kinderrechter hen en [minderjarige] voor (jeugd)hulpverlening verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 18 november 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat de ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd. Nu de ouders al een traject bij De Gezinsmanager hebben doorlopen, maar zij vervolgens weer met hun dochter in een voor [minderjarige] schadelijke situatie zijn beland, vindt de kinderrechter het belangrijk dat een zware interventie wordt ingezet, bijvoorbeeld door [jeugdorganisatie] . Gezien de rol die de stiefmoeder lijkt te spelen in het gehele systeem vindt de kinderrechter het ook van belang dat zij en de eventuele partner van de moeder op enig moment betrokken wordt/worden bij het hulpverleningstraject.
Daarbij wijst de kinderrechter erop dat deelname aan het (jeugd)hulpverleningstraject weliswaar vrijwillig, maar niet vrijblijvend is. Van de ouders wordt dan ook een serieuze inspanning verlangd om het traject tot een goed einde te brengen.
4.1
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor [minderjarige] ;
- [minderjarige] heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.11
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de kinderrechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van [minderjarige] ; (keuze:
zware/systeemgerichte interventie);
- [minderjarige] en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] te realiseren (binnen de scheidingssituatie);
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van [minderjarige] .
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.12
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De kinderrechter verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op dinsdag 8 juli 2025, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.13
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de kinderrechter de ouders (en de advocaat van de vader) en [minderjarige] in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling nodig is. Daarbij zal aan [minderjarige] in het bijzonder worden verzocht kenbaar te maken wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor haar vraag.
4.14
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de kinderrechter het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad). De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de kinderrechter binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.15
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en de advocaat van de vader) en [minderjarige] in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.16
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de kinderrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- Welke aanvullende hulp hebben de beide ouders en [minderjarige] nodig om te voorkomen dat er wederom een conflict of impasse ontstaat?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het aanvullende onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in de voorgaande vragen aan de orde gesteld maar zijn wel van belang om te vermelden?
4.17
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.18
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank de ouders (en de advocaat van de vader) en [minderjarige] in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.19
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.2
Omdat de ouders en [minderjarige] in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject neemt de kinderrechter nu nog niet een definitieve beslissing op de vraag van [minderjarige] tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, maar houdt zij de definitieve beslissing daarover voor de duur van
acht maandenaan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de kinderrechter deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de kinderrechter een nieuwe pro forma datum door.
4.21
Voor de kinderrechter is vast komen te staan dat de thans geldende zorgregeling, onder de huidige omstandigheden, [minderjarige] op dit moment belast. In de tijd dat [minderjarige] bij haar vader en stiefmoeder is, is [minderjarige] namelijk erg bezig met alles dat in dat gezinssysteem gebeurt. Daardoor komt zij niet of nauwelijks toe aan haar eigen ontwikkeling en groei. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . Gelet hierop, en omdat de kinderrechter het belangrijk acht dat [minderjarige] zich gezien en gehoord voelt, ziet de kinderrechter, zoals al besproken en kenbaar gemaakt tijdens de mondelinge behandeling, aanleiding om gedurende het (jeugd)hulpverleningstraject een wijziging te brengen in de zorgregeling, waarbij [minderjarige] meer tijd bij de moeder zal doorbrengen in de hoop dat dit haar rust zal geven. De wijziging van de zorgregeling gaat per heden in. De kinderrechter bepaalt dat [minderjarige] en de vader
voorlopigcontact met elkaar hebben:
- de ene week van maandagochtend tot dinsdagochtend naar school en de andere week van vrijdagavond na het avondeten tot dinsdagochtend naar school.
[minderjarige] verblijft verder bij de moeder en is dus bij haar de ene week van dinsdag uit school tot vrijdagavond na het avondeten en de andere week van dinsdag uit school tot maandagochtend naar school.
Dat betekent dat de vader altijd op maandag vanaf 8.30 uur tot dinsdag 8.30 uur verantwoordelijk is voor de zorg voor [minderjarige] en de moeder op dinsdag vanaf 8.30 uur tot vrijdag na het avondeten. De verantwoordelijkheid in het weekend (dat loopt van vrijdag na het avondeten tot maandag 8.30 uur) is om en om.
Daarbij benadrukt de kinderrechter dat dit een
voorlopigewijziging van de zorgregeling betreft. Een definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal door de kinderrechter worden genomen nadat de ouders en [minderjarige] het (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van het UHA hebben doorlopen. Indien de ouders en [minderjarige] gedurende het (jeugd)hulpverleningstraject een andere zorgregeling overeenkomen die zij meer passend en aangewezen achten, bijvoorbeeld tijdens de vakanties, staat dit de ouders en [minderjarige] vrij. Komen zij er niet uit, dan loopt de regeling zoals nu in deze beschikking bepaald wordt, door.
4.22
Tot slot laat de kinderrechter weten dat zij in de e-mailberichten van de moeder van
12 november 2024 en 13 november 2024 met bijlagen die de moeder voorafgaande aan de mondelinge behandeling naar de rechtbank heeft verzonden, en waarvan de kinderrechter alsnog kennis heeft genomen, geen aanleiding ziet voor een nog verdere beperking van het contact tussen de vader en [minderjarige] .
4.23
De kinderrechter acht het belangrijk dat [minderjarige] zelf ook een terugkoppeling krijgt van haar beslissing. Daarom zal in een aparte brief aan [minderjarige] kort worden uitgelegd wat de beslissing is. De kinderrechter acht van belang dat beide ouders op de hoogte zijn van de inhoud van de brief die [minderjarige] ontvangt. Vandaar dat de tekst van de brief hieronder wordt weergegeven:
Beste [minderjarige] ,
Op 16 oktober 2024 heb jij met de kinderrechter gesproken over de brief die jij aan de kinderrechter had geschreven. Je hebt toen verteld dat je bij je moeder wilt wonen en dus minder vaak bij je vader en je stiefmoeder wilt zijn. De kinderrechter vindt het heel knap dat je naar de rechtbank bent gekomen en met haar hebt gepraat. Na het gesprek met jou heeft de kinderrechter met jou afgesproken dat zij met jouw ouders zou gaan praten. Dat heeft zij gedaan op 18 november 2024. Jouw beide ouders zijn naar dit gesprek gekomen.
Nadat de kinderrechter goed naar iedereen heeft geluisterd (naar jou en jouw ouders) en goed heeft gekeken naar wat er allemaal is opgeschreven, heeft zij een beslissing genomen.
De kinderrechter vindt dat voor jou en jouw beide ouders hulp ingezet moet worden. Belangrijk is dat jij je weer fijn en prettig voelt bij jouw vader thuis en dat jouw ouders beter met elkaar gaan samenwerken. Jouw ouders willen wel (weer) een hulpverleningstraject gaan volgen omdat zij ook willen dat jij goed in je vel zit.
Omdat er nu eerst dit hulpverleningstraject komt, gaat de kinderrechter nog geen eindbeslissing in jouw zaak nemen. Zij wil eerst afwachten hoe het hulpverleningstraject gaat en wat daar uitkomt.
Wel vindt de kinderrechter het belangrijk dat jij je beter gaat voelen en meer rust gaat krijgen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de zorgregeling te wijzigen. Zij heeft besloten dat jij voorlopig bij jouw vader verblijft de ene week van maandagochtend tot dinsdagochtend naar school en de andere week van vrijdagavond (na het avondeten) tot dinsdagochtend naar school. Je bent dan dus altijd op maandag bij je vader thuis en de andere doordeweekse dagen bij je moeder ( tot vrijdag na het avondeten als je het weekend naar je vader gaat).
Nadat het hulpverleningstraject klaar is, zal de kinderrechter verder gaan besluiten wat zij met jouw vraag gaat doen. Het kan zijn dat de zorgregeling dan weer verandert, maar dat is afhankelijk van hoe het gaat met jou en jouw ouders. De kinderrechter zal nadat het hulpverleningstraject klaar is weer contact met jou laten opnemen.
Mocht je nog vragen hebben, dan mag jij mij e-mailen of bellen.
Met vriendelijke groet,
De griffier
Snatersen

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 19 juli 2019 dat [minderjarige] en de vader in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopig- totdat in deze zaak anders wordt beslist of de ouders anders overeenkomen - gerechtigd zijn tot contact met elkaar de ene week van maandagochtend tot dinsdagochtend naar school en de andere week van vrijdagavond na het avondeten tot dinsdagochtend naar school, met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 4.21 is overwogen;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
verwijst de ouders en [minderjarige] voor een (jeugd)hulpverleningstraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal de ouders en [minderjarige] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4
verzoekt het loket om uiterlijk op
8 juli 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.7
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het (jeugd)hulpverleningstraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.16 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.8
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.9
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024 in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda .