ECLI:NL:RBZWB:2024:8363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/3998
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 13 juni 2023. Dit bezwaar was gericht tegen de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding, die was gebaseerd op een advies van de Commissie Werkelijke Schade van 9 mei 2023. De rechtbank constateert dat de Dienst Toeslagen aanvankelijk aangaf het bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, maar later erkende dat het bezwaarschrift wel degelijk was ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn van twaalf weken, die geldt in dit geval, op 12 september 2023 was verstreken. Eiseres had de Dienst Toeslagen op 11 januari 2024 in gebreke gesteld, maar ook deze ingebrekestelling werd door de Dienst Toeslagen niet erkend. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de ingebrekestelling wel degelijk was ontvangen, wat de Dienst Toeslagen niet kon ontkennen.

De rechtbank legt de Dienst Toeslagen op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 437,50 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 13 juni 2023 tegen de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) van 9 mei 2023.
1.1.
In het verweerschrift van 5 juni 2024 geeft verweerder aan dat hij het bezwaarschrift van 13 juni 2023 niet ontvangen heeft.
1.2.
De rechtbank heeft eiseres op 11 juli 2024 gevraagd om te reageren op dit verweerschrift met, indien mogelijk, bewijsstukken.
1.3.
Na de reactie van eiseres heeft verweerder op 17 oktober 2024 alsnog erkend dat het bezwaarschrift van 13 juni 2023 is ontvangen.
1.4.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 13 juni 2023. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [2] Verweerder had dus uiterlijk op 12 september 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft verweerder op 11 januari 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
3.1.
Verweerder heeft aangegeven dat hij de ingebrekestelling van 11 januari 2024 niet heeft ontvangen. Uit de schermafdruk die eiseres bij haar beroepschrift heeft overgelegd, is zichtbaar dat door Belastingdienst Filetransfer bevestigd wordt dat eiseres een bestand genaamd “ingebrekestelling bezwaar [eiseres]” heeft geüpload naar (backoffice bezwaar van) de Belastingdienst. De rechtbank heeft de stukken, waaronder deze schermafdruk, aan verweerder toegezonden op 22 mei 2024. De enkele stelling van verweerder dat hij deze ingebrekestelling niet heeft ontvangen doet niet af aan de constatering dat de schermafdruk een duidelijke bevestiging bevat waaruit blijkt dat de ingebrekestelling wel is ontvangen door de Belastingdienst (op 11 januari 2024 om 10:26 AM). De rechtbank gaat daarom daarvan uit. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het voor rekening van verweerder komt als de ingebrekestelling niet intern (op de juiste wijze) wordt verwerkt.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.1.
Een meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 8 oktober 2024 een zaak op zitting behandeld waarin verweerder ook niet op tijd heeft beslist op het bezwaar. De rechtbank heeft op 14 november 2024 uitspraak gedaan in deze zaak en bepaald dat de lijn die in die uitspraak is uitgezet, geldt voor alle uitspraken die vanaf dat moment worden gedaan in (opvolgende) beroepen over het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar door verweerder in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). [3] De rechtbank verwijst voor de motivering van deze lijn naar de inhoud van deze uitspraak. De lijn van deze rechtbank komt erop neer dat in dergelijke beroepen voortaan een nadere beslistermijn wordt opgelegd van zestig weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Dit geldt zowel bij eerste als bij opvolgende beroepen. Als de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder niet bekend is, wordt aangesloten bij de datum van verzending van het bezwaarschrift. Wanneer de termijn van zestig weken op het moment van verzending van de uitspraak over het niet op tijd nemen van een besluit is verstreken, dan sluit de rechtbank aan bij het wettelijke uitgangspunt. In dat geval geldt een nadere beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak. Dit laatste is slechts anders als verweerder (in het verweerschrift) een zeer goede reden geeft en onderbouwt waarom een termijn van twee weken niet passend is.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de zestig weken na ontvangst van het bezwaarschrift op 13 juni 2023, al zijn verstreken. Dit betekent dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend moet maken. Er is geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 4 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.