ECLI:NL:RBZWB:2024:8384

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
C/02/428433 / JE RK 24-2021 en C/02/428438 / JE RK 24-2023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 25 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De zaak betreft de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen zich positief ontwikkelen in hun huidige gezinshuis, maar dat er geen verbetering is in de situatie van de ouders. Beide ouders beschikken nog steeds niet over een eigen woning en het contact tussen hen is onrustig. De moeder heeft recent gedetineerd gezeten en de vader verblijft momenteel in detentie. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden toe te kennen. Dit om de stabiliteit en veiligheid van de minderjarigen te waarborgen en hen de kans te geven zich verder te ontwikkelen in een veilige omgeving. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er een toetsmoment moet komen om de voortgang van de situatie van de ouders en de minderjarigen te monitoren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/428433 / JE RK 24-2021
C/02/428438 / JE RK 24-2023
Datum uitspraak: 25 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
WILLIAM SCHRIKKER JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over de minderjarigen:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaken aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
verblijvende op een bij de rechtbank onbekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 november 2024 in de zaak met zaaknummer C/02/428433 / JE RK 24-2021, binnengekomen bij de rechtbank op
7 november 2024;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 november 2024 in de zaak met zaaknummer C/02/428438 / JE RK 24-2023, binnengekomen bij de rechtbank op
7 november 2024;
- de oproep van de vader door de griffier van deze rechtbank in de Staatscourant van 12 november 2024.
1.2
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de zaken en de ter griffie onder nummer C/02/428002 / JE RK 24-1939 ingeschreven zaak, zijn deze zaken op 25 november 2024 gelijktijdig door de kinderrechter mondeling met gesloten deuren behandeld. In voormelde zaak is bij separate beschikking beslist.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2
De vader heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend
.
2.3
Bij beschikking van 12 maart 2024 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 maart 2024 tot 12 december 2024.
2.4
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] woonden bij de moeder. Zij verblijven echter sinds 5 juli 2024 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing samen in een pleeggezin.
2.5
Laatstelijk is bij beschikking van 16 augustus 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 12 december 2024.
2.6
Onlangs zijn de pleegouders bij een screening door [pleegzorg] positief beoordeeld als gezinshuisouders. Vanaf 15 november 2024 is het pleeggezin verder gegaan als gezinshuis.

3.De verzoeken

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI een machtiging tot een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlenen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (te weten een gezinshuis) voor de duur van eveneens een jaar.
Daarbij verzoekt de GI de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De GI voert ter onderbouwing van haar verzoeken aan dat de minderjarigen weliswaar profiteren van hun verblijf in het gezinshuis, maar dat zij nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. In de afgelopen maanden heeft er geen verbetering plaatsgevonden in de situatie van de ouders. Beide ouders beschikken nog niet over een eigen woning en tussen de ouders is nog altijd sprake van een onrustig contact. De ouders hebben wisselend een relatie met elkaar waarbij de GI van de politie meldingen blijft ontvangen van onenigheden en incidenten tussen de ouders. De moeder geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar ondanks diverse inspanningen van de GI is het tot op heden niet gelukt om hulpverlening voor de moeder te organiseren. De moeder kan geen hulpvraag voor zichzelf formuleren, anders dan het verkrijgen van een woning. Recent heeft de GI team CAS benaderd. Team CAS is een netwerkverband tussen verschillende hulpverlenings-organisaties, dat gespecialiseerde systeeminterventie kan inzetten in gezinnen waar ook veiligheidsvraagstukken spelen. De GI acht deze vorm van hulpverlening passend, maar is nog in afwachting van de beoordeling van team CAS hierin. Naast de inzet van hulpverlening, heeft de GI samen met de gemeente Heusden en andere ketenpartners onderzocht op welke manier de ouders een eigen woning zouden kunnen betrekken. De ouders hebben de mogelijkheid om zich aan te melden bij [woongroep] . Een woning bij [woongroep] zou een opstap zijn naar wellicht andere woonruimte. Dit is met beide ouders besproken, maar tot voor kort hebben de ouders consequent aangegeven niet bij [woongroep] te willen wonen. De samenwerking met de ouders verloopt wisselend. De ouders zijn voor de GI niet altijd bereikbaar en beschikbaar, hetgeen het lastig maakt om structuur te brengen en te krijgen in de contacten tussen de ouders en de minderjarigen. De GI wil begeleide fysieke contactmoment tussen de ouders en de minderjarigen gaan organiseren, maar daarvoor is het wel nodig dat hierover met de ouders (veiligheids)afspraken kunnen worden gemaakt die door de ouders worden nagekomen. De GI ervaart hierin moeilijkheden. Zo stond er een fysiek contactmoment tussen de moeder en de minderjarigen gepland op woensdag 27 november 2024, maar doordat de moeder niet bereikbaar was voor de GI is dit contactmoment geannuleerd. De GI betreurt dit. Om betrouwbare en consistente ouders naar de minderjarigen te kunnen zijn is het van belang dat de ouders, met ondersteuning van hulpverlening, meer stabiliteit in hun leven gaan brengen. In de komende periode wil de GI gaan werken aan de volgende doelen:
- creëren van duidelijkheid en stabiliteit in de woon- en leefsituatie van de minderjarigen zodat zij zich veilig kunnen hechten en ontwikkelen;
- verbeteren van de samenwerking tussen de ouders, de jeugdzorgwerkers van de GI en de gezinshuisouders en te waarborgen dat er geen risico’s zijn voor de veiligheid van de betrokkenen door acties of uitspraken van de ouders;
- het bevorderen van een veilig en positief contact tussen de ouders en de minderjarigen om hun emotionele band te ondersteunen zonder risico op hertraumatisering.
Belangrijk is dat de plaatsing van de minderjarigen in het huidige gezinshuis wordt voortgezet om aan voormelde doelen te kunnen werken. In het gezinshuis ervaren de minderjarigen rust en regelmaat en komen zij tot ontwikkeling op verschillende gebieden. Er dienen nog diverse stappen gezet te worden voordat eventueel toegewerkt zou kunnen worden naar een terugplaatsing van de minderjarigen bij (een van) de ouders. De minderjarigen kunnen echter niet te lang in onzekerheid verkeren over hun perspectief.
4.2
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij kan instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar. Ook kan de moeder instemmen met een verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zijnde het gezinshuis, maar daarbij verzoekt de moeder wel om de machtiging te verlenen voor de duur van een half jaar onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De moeder is kort geleden enkele dagen gedetineerd geweest. Dit was moeilijk, maar heeft de moeder ook rust geboden en ruimte tot nadenken gegeven. De moeder ziet in dat zij in het verleden niet altijd de juiste keuzes heeft gemaakt, en dat de minderjarigen onder meer door haar toedoen veel hebben meegemaakt. De moeder wil graag gaan werken aan een verbetering van de situatie zodat de minderjarigen op termijn weer bij haar kunnen wonen. Zij heeft zich inmiddels bij [woongroep] aangemeld voor een woning en hulpverlening om aan zichzelf te werken als ook voor ondersteuning in de opvoeding van de minderjarigen. De moeder heeft geen zorgen over de gezinshuisouders; zij ziet dat de minderjarigen in het gezinshuis goed worden verzorgd en aan hun ontwikkeling kunnen werken. Dit maakt ook dat de moeder niet langer wil inzetten op een plaatsing van de minderjarigen bij haar moeder, ofwel oma moederszijde. Desalniettemin dient voorkomen te worden dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen een zo’n lange duur gaat beslaan, dat een thuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder op termijn niet meer tot de mogelijkheden behoort. Belangrijk is dan ook dat de uithuisplaatsing alsook de stappen die de moeder zet om tot een verbetering van haar situatie te komen goed worden gemonitord. Met een beperkte toewijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een half jaar wordt vinger aan de pols gehouden. Op korte termijn dient door de GI, in goed overleg met de moeder, een duidelijk plan te worden gemaakt over het vormgeven en nader invullen van fysieke contactmomenten tussen de moeder en de minderjarigen. De moeder mist de minderjarigen en wil graag de stap maken van beeldbellen naar fysiek contact.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Overwegingen
5.3
De kinderrechter is op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd gebleken dat de minderjarigen zich positief ontwikkelen in het gezinshuis. Dit stemt de kinderrechter positief, maar zij stelt tegelijkertijd vast dat in de afgelopen periode in de situatie van de ouders geen verbetering heeft plaatsgevonden. Beide ouders beschikken nog steeds niet over een eigen woning en het contact tussen de ouders is onrustig en wisselend waarbij zich met regelmaat incidenten blijven voordoen. Daarnaast is hulpverlening voor beide ouders nog niet op gang gekomen, is de moeder recent gedetineerd geweest en verblijft de vader op dit moment in detentie. Ook is tussen de ouders en de minderjarigen sprake van een beperkt contact dat in opbouw is en waarbij nog nadere afspraken moeten worden gemaakt voor het opnieuw opstarten van fysieke contact-momenten.
Op basis van het vorenstaande stelt de kinderrechter vast dat de zorgen over de minderjarigen en hun opvoedomgeving nog dusdanig groot zijn, dat er voldoende gronden zijn voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. Er wordt nog steeds voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengen voor de duur van een jaar. De GI is nog nodig om regie te voeren en om te waarborgen dat er beslissingen worden genomen die in het belang van de minderjarigen zijn. De doelen waaraan de GI in het komende jaar wil werken worden door de kinderrechter ondersteund.
5.4
Ook is de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder naar het oordeel van de kinderrechter noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, van het BW). Gezien de huidige woon- en leefsituatie van de ouders en de hulpverlening die nog moet worden ingezet, is een thuisplaatsing van de minderjarigen bij (een van) de ouders op dit moment niet aan de orde. Het gaat goed met de minderjarigen in het gezinshuis. Zij worden door de gezinshuisouders gestimuleerd in hun ontwikkeling en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan structureel naar school. Belangrijk in het kader van hun ontwikkeling is dat de huidige rust, stabiliteit en veiligheid die de minderjarigen in het gezinshuis ervaren behouden blijft. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen.
Wel ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode dan verzocht toe te wijzen. De kinderrechter acht het namelijk van belang dat er een toetsmoment wordt gecreëerd om goed zicht te houden op de ontwikkelingen in deze zaak, gelet op alles wat er speelt en de stappen die nog gezet moeten worden. Ook acht de kinderrechter het van belang dat er aandacht is voor het opgroeiperspectief van de minderjarigen. De minderjarigen zijn nog zeer jong en kunnen niet te lang in onzekerheid verkeren over de plek waar zij tot aan hun volwassenheid gaan opgroeien. Voorkomen moet echter worden dat door tijdsverloop een thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden gaat behoren. Ook om die reden acht de kinderrechter het van belang dat er vinger aan de pols wordt gehouden. Dit alles maakt dat de kinderrechter, hoewel zij twijfelt aan de haalbaarheid van een thuisplaatsing van de minderjarigen binnen een half jaar bij (een van) de ouders, de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen zal verlenen voor de duur van zes maanden tot 12 juni 2025, en de beslissing op het verzoek voor het overige zal aanhouden tot de hierna in het dictum genoemde pro forma datum.
Het is aan de ouders om hun verantwoordelijkheid te gaan nemen en te werken aan een verbetering van hun woon- en leefsituatie zodat op termijn hopelijk ingezet kan worden op een thuisplaatsing van de minderjarigen bij (een van) de ouders. Dit zal veel van de ouders vragen en niet altijd gemakkelijk zijn gezien de problematiek die bij hen speelt. Dit neemt niet weg dat de belangen van de minderjarigen centraal staan, waarbij de ouders met behulp van hulpverlening zullen moeten gaan leren de juiste keuzes in het belang van de minderjarigen te gaan maken.
5.4
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de hierna in het dictum genoemde pro forma datum schriftelijk verslag zal doen over het verloop van de kinderbeschermingsmaatregelen en de hulpverlening die in dat kader is ingezet. Daarbij wenst de kinderrechter in ieder geval ook geïnformeerd te worden over de stand van zaken met betrekking tot de omgang tussen de ouders en de minderjarigen, het contact en de samenwerking tussen de ouders en de GI, de woon- en leefsituatie van de ouders alsook de onderlinge relatie tussen de ouders voor zover de GI daarop zicht heeft. Daarnaast dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek, met toezending van haar verslag aan de (advocaat van) de moeder en de vader. In geval de GI het resterende verzoek handhaaft, zal voor de afloopdatum van de machtiging tot uithuisplaatsing een mondelinge behandeling worden bepaald, tenzij de GI en de ouders aangeven dat het resterende verzoek schriftelijk kan worden afgedaan.
5.5
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 12 december 2024 tot 12 december 2025;
6.2
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (te weten een gezinshuis) met ingang van
12 december 2024 tot 12 juni 2025;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing aan tot
6 mei 2025 PRO FORMAin afwachting van het schriftelijk verslag van de GI en het standpunt over het resterende deel van het verzoek van de GI en de ouders, een en ander op de wijze zoals hierover onder rechtsoverweging 5.4 is omschreven;
6.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 6 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s- Hertogenbosch .