In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, staat een minderjarige verdachte terecht voor poging tot afdreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvat twee feiten: de verdachte zou op 5 januari 2023 opzettelijk behulpzaam zijn geweest bij de afdreiging van een slachtoffer door een tikkie te sturen en op 7 januari 2023 het slachtoffer hebben geprobeerd te dwingen tot afgifte van geld door te dreigen met openbaarmaking van seksueel getinte gesprekken.
De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks dat de klacht van het slachtoffer niet tijdig is ingediend. De rechtbank stelt vast dat de wens van het slachtoffer om vervolging in te stellen voldoende blijkt uit de aangifte. De rechtbank komt tot de conclusie dat feit 1 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, maar feit 2 wel. De verdachte wordt vrijgesproken van feit 1, maar schuldig bevonden aan feit 2, wat leidt tot een werkstraf van 30 uren. De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich positief heeft ontwikkeld tijdens de schorsingsperiode.
Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, maar deze wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeit. De rechtbank heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op en legt de verdachte een vervangende jeugddetentie op van 15 dagen, indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht.