ECLI:NL:RBZWB:2024:8414

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/10006
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzuimboete opgelegd aan belanghebbende inzake inkomstenbelasting voor het jaar 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen een verzuimboete die is opgelegd bij de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing (IB/PVV) voor het jaar 2018 beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 30 oktober 2024, waarbij belanghebbende aanwezig was, evenals de inspecteur vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2].

Belanghebbende, die de Braziliaanse nationaliteit heeft, heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 te laat ingediend, namelijk op 30 oktober 2019, terwijl de deadline op 29 juli 2019 lag. Na een verzoek om ambtshalve vernietiging van de boete op 23 december 2021, heeft de inspecteur dit verzoek afgewezen. De rechtbank overweegt dat belanghebbende in verzuim was en dat dit voldoende reden is voor het opleggen van een verzuimboete, tenzij zij kan aantonen dat er sprake is van 'afwezigheid van alle schuld' (avas).

De rechtbank erkent de moeilijke omstandigheden van belanghebbende, waaronder haar verblijf in Brazilië bij een zieke moeder en haar mentale gezondheidsproblemen. Echter, de rechtbank is van mening dat belanghebbende in redelijkheid maatregelen had moeten treffen om ervoor te zorgen dat haar post werd doorgestuurd, zodat zij aan haar fiscale verplichtingen kon voldoen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van avas en dat de boete terecht is opgelegd. De rechtbank merkt op dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden, maar dit leidt niet tot vermindering van de boete. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende betreffende de boete die is opgelegd bij de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premieheffing (IB/PVV) voor het jaar 2018.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2].

Feiten en geschil

2. Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 te doen. De aangifte moest uiterlijk op 29 juli 2019 zijn ingediend. Ze heeft aangifte gedaan op 30 oktober 2019.
2.1.
Belanghebbende heeft op 23 december 2021 verzocht om ambtshalve vernietiging van de boete. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2.2.
Belanghebbende heeft de Braziliaanse nationaliteit. Zij is in 2019 ongeveer zes maanden in Brazilië geweest bij haar zieke moeder. Belanghebbende lijdt aan depressie, burn-out en PTSS. Volgens belanghebbende heeft zij de afgelopen jaren een zware tijd gehad. Toen zij terug kwam uit Brazilië trof zij een stapel brieven aan en heeft zij hulp moeten inschakelen voor het lezen daarvan, aldus belanghebbende. Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat er tijdens haar verblijf in Brazilië wel iemand was die de post in haar huis ophaalde maar dat zij geen brieven van de Belastingdienst heeft doorgestuurd gekregen.
2.3.
De inspecteur is van menig dat de boete terecht is opgelegd. Hij heeft daarbij opgemerkt dat belanghebbende ook de aangiften voor de jaren 2014 tot en met 2016 te laat heeft ingediend en dat ook daarvoor verzuimboeten zijn opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De aan belanghebbende opgelegde boete is een zogenaamde verzuimboete. Belanghebbende was in verzuim met het indienen van de aangifte IB/PVV en dat enkele feit is voldoende reden om in dit geval een verzuimboete op te leggen, tenzij belanghebbende geen enkele schuld heeft aan het verzuim. Dat noemt men ‘afwezigheid van alle schuld’ (avas). Voor het constateren van avas is vereist dat de belanghebbende stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan.
3.1.
De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke situatie waar belanghebbende zich in bevindt en het leed dat de zieke van haar moeder met zich heeft gebracht, maar is van oordeel dat ook in die omstandigheden redelijkerwijs van haar verwacht had mogen worden dat ze een regeling had getroffen om ervoor te zorgen dat haar post werd doorgestuurd en dat zij aan haar verplichtingen in Nederland kon voldoen. Dat geldt in elk geval voor haar fiscale verplichtingen omdat uit hetgeen de inspecteur heeft opgemerkt in het verweerschrift blijkt dat 2018 niet het eerste jaar is waarover belanghebbende aangifte IB/PVV moest doen. Dat moest zij in eerdere jaren ook. Ze had dat dus kunnen weten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat belanghebbende daar genoeg aan heeft gedaan. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat de herinnering en aanmaning van de Belastingdienst niet op het adres van belanghebbende zijn ontvangen. Als dat zo was, dan had het voor de hand gelegen dat belanghebbende dat meteen na de ontvangst van de boetebeschikking aan de inspecteur had bericht en dat heeft zij niet gedaan.
3.2.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, leidt tot het oordeel dat geen sprake is van avas en dat de boete terecht is opgelegd. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden. De boete is aangekondigd op 12 december 2019. Op de datum dat deze uitspraak wordt gedaan is meer dan twee jaar verstreken sinds die aankondiging. De redelijke termijn voor berechting is daarmee ruimschoots overschreden. Omdat de boete lager is dan € 1.000 zal de rechtbank volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Dat leidt niet tot vermindering van de boete.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier op 9 december 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.