ECLI:NL:RBZWB:2024:8447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
BRE 22/3502, 22/3503, 22/3504, 22/3505 en 22/3507
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Dondorp - Loopstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan een belanghebbende in Breda. De rechtbank beoordeelde het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 11 april 2022 de bezwaren van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De rechtbank constateerde dat de heffingsambtenaar niet op de zitting was verschenen, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank heeft de zaak op 24 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen, die waren opgelegd op basis van een percentage van 100,7% van de werkelijke kosten, in strijd waren met artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De heffingsambtenaar had erkend dat de kosten te hoog waren vastgesteld, wat leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslagen niet in stand konden blijven. De rechtbank vernietigde de resterende vijf naheffingsaanslagen en oordeelde dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 1.000 toe aan de belanghebbende en bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte kostenberekening bij het opleggen van naheffingsaanslagen en de noodzaak voor gemeenten om zich aan wettelijke bepalingen te houden. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 1.777,50 bedroegen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3502, 22/3503, 22/3504, 22/3505 en 22/3507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema van Bezwaartegenverkeersboetes.nl),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 april 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een reeks naheffingsaanslagen opgelegd met onderstaande nummers.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. I.N.D.J. Rissema, de gemachtigde van belanghebbende. Als toehoorder is verschenen [toehoorder].
1.5.
De heffingsambtenaar is zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De heffingsambtenaar is door de griffier onder vermelding van plaats en tijdstip via de digitale portal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu is gebleken dat de zittingsuitnodiging via de digitale portal aan de heffingsambtenaar is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig is aangeboden.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op onderstaande data stil aan de Adriaan van Bergenstraat in Breda. Tijdens controles op voornoemde data en tijden is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
3. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een achttal naheffingsaanslagen opgelegd:
Aanslagnummer
Dagtekening
Controledatum + tijd
Datum bezwaar
Zaaknummer
[aanslagnummer 1]
10 maart 2022
1 maart 2022 19:54 uur
18 maart 2022
BRE 22/3502
[aanslagnummer 2]
10 maart 2022
2 maart 2022 09:31 uur
12 maart 2022
BRE 22/3503
[aanslagnummer 3]
12 maart 2022
3 maart 2022 21:00 uur
18 maart 2022
BRE 22/3504
[aanslagnummer 4]
13 maart 2022
5 maart 2022 10:00 uur
18 maart 2022
BRE 22/3505
[aanslagnummer 5]
18 maart 2022
6 maart 2022 18:23 uur
18 maart 2022
BRE 22/3506
[aanslagnummer 6]
18 maart 2022
6 maart 2022 09:38 uur
18 maart 2022
BRE 22/3507
[aanslagnummer 7]
18 maart 2022
7 maart 2022 09:36
18 maart 2022
BRE 22/3508
[aanslagnummer 8]
-
-
-
-
3.1.
De heffingsambtenaar heeft drie naheffingsaanslagen, met aanslagnummers [aanslagnummer 5], [aanslagnummer 7] en [aanslagnummer 8], vernietigd en de overige naheffingsaanslagen in stand gelaten. Ter zitting heeft de gemachtigde de beroepen van de twee reeds vernietigde naheffingsaanslagen ingetrokken, te weten: [aanslagnummer 5](zaaknummer 23/3506) en [aanslagnummer 7] (zaaknummer 23/3508). Het beroep richt zich tegen de vijf in stand gelaten beslissingen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende de nog in geschil zijnde vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en moeten de resterende aanslagen parkeerbelasting worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Breda onverbindend?
6. Belanghebbende voert aan dat de gemeente Breda een percentage van 100,7% hanteert bij de doorberekening van de werkelijke kosten. Dit zou betekenen dat de gemeente meer kosten in rekening brengt dan zij daadwerkelijk maakt. Volgens belanghebbende handelt de gemeente hiermee in strijd met artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, waarin is bepaald dat tarieven voor parkeerbelastingen niet hoger mogen zijn dan de kosten die de gemeente redelijkerwijs maakt voor het beheer en de controle van het parkeren. Belanghebbende stelt daarom dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd. Deze zouden gebaseerd zijn op een onrechtmatige kostenberekening, omdat het gehanteerde percentage hoger zou zijn dan wat wettelijk is toegestaan.
6.1.
De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingskosten zijn vastgesteld op € 57,90 conform bijlage C van de Parkeerverordening 2022. Uit de financiële onderbouwing blijkt dat de totale lasten voor de gemeente € 4.794.041 bedragen, verdeeld over 83.400 naheffingen, wat resulteert in een bedrag van € 57,48 per naheffing. Dit bedrag ligt lager dan de momenteel gehanteerde kosten per naheffing. De heffingsambtenaar verzoekt de rechtbank daarom om de naheffingskosten te corrigeren naar € 57,48 per naheffingsaanslag, zodat deze in overeenstemming zijn met het kostendekkingsprincipe van artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen vernietigd dienen te worden, nu de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift heeft erkend dat de naheffingskosten te hoog zijn vastgesteld. Door deze erkenning staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de kosten zoals opgenomen in de Verordening op een te hoog bedrag zijn vastgesteld, waardoor de Verordening in strijd is met de wettelijke bepalingen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet in stand kunnen blijven en vernietigd dienen te worden.
6.3.
Belanghebbende heeft ook beroepsgronden aangevoerd die betrekking hebben op het evenredigheidsbeginsel en de duur van de bezwaarfase. Hoewel deze punten in geschil zijn, komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van deze beroepsgronden, nu de primaire beroepsgrond slaagt.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
7. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank merkt de vijf resterende zaken aan als samenstel voor de vergoeding van immateriële schade voor de lange duur van de procedures. Immers, de naheffingsaanslagen zien alle op dezelfde (voortdurende) parkeeractie, de bezwaar- en beroepsgronden waren grotendeels overeenkomstig en zijn gedurende de gehele procedure gelijktijdig behandeld. De heffingsambtenaar heeft het eerste bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 12 maart 2022. De rechtbank doet uitspraak op 5 december 2024, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 9 maanden. Deze is geheel toerekenbaar aan de beroepsfase.
7.2.
De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot het hanteren van een afwijkend uitgangspunt is in dit geval geen sprake. Belanghebbende heeft dus recht op een vergoeding van immateriële schade van afgerond 2x € 500 is € 1.000.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar en de resterende vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting zullen worden vernietigd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
8.2.
De rechtbank ziet aanleiding om te oordelen dat sprake is van samenhang tussen de in overweging 3 genoemde zaken. Samenhangende zaken zijn door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in art. 1 onder a Besluit proceskosten bestuursrecht is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
8.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door haar gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar niet gevraagd om vergoeding van de kosten. De gemachtigde heeft beroepschrift ingediend en hij heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (2 punten maal € 875). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750.
8.4.
Omdat sprake is van meer dan 4 zaken wordt de vergoeding vermenigvuldigd met factor 1,5 en verhoogd tot € 1.777,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslagen parkeerbelasting;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.777,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000;
  • beslist dat, voor zover de vergoeding van het griffierecht en/of de vergoeding van proceskosten niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp - Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 5 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
primair: onverbindendheid van de verordening. Gegrond, pkv factor 1,5 samenhangende zaken.