ECLI:NL:RBZWB:2024:8463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
C/02/419606 HA ZA 24-113 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij ladingdiefstal tijdens internationaal wegvervoer onder CMR-verdrag

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van internationaal wegvervoer, is de aansprakelijkheid van de vervoerder aan de orde. De eisende partijen, Amber Cargo UAB, Cargo Route UAB, Baltic Underwriting Agency AB en International General Insurance Company (Europe) SE, hebben in conventie gevorderd dat de rechtbank verklaart dat zij niet aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan door de diefstal van een lading van Ferro Molybdenum. De gedaagde partij, een buitenlandse rechtspersoon, heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank de eisende partijen hoofdelijk veroordeelt tot schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervoersopdracht van de B.V. aan Amber Cargo is vervangen door die aan Cargo Route, waardoor alleen Cargo Route als vervoerder kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de diefstal het gevolg is van opzet of aan opzet gelijk te stellen schuld aan de zijde van de vervoerder. De rechtbank heeft de vordering van de eisende partijen toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door de gedaagde partij, die moet aantonen dat de diefstal is gepleegd door medewerkers van de vervoerder.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/419606 / HA ZA 24-113
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
AMBER CARGO UAB,
te Vilnius (Litouwen),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CARGO ROUTE UAB,
te Vilnius (Litouwen),
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BALTIC UNDERWRITING AGENCY AB,
te Vilnius (Litouwen),
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
INTERNATIONAL GENERAL INSURANCE COMPANY (EUROPE)SE,
te Floriana (Malta),
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: Amber c.s.,
advocaat: mr. D. Komen,
tegen

1.[de B.V.] ,

te [plaats 1] ,
gedaagde partij in conventie,
niet verschenen,
hierna te noemen: [de B.V.] ,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[de Ltd.],
te [plaats 2] (Verenigd Koninkrijk),
advocaat: mr. M.M. van Leeuwen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [de Ltd.] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024
- conclusie van antwoord in reconventie
- akte overleggen producties A6 – A11van Amber c.s.
- brief van mr. Van Leeuwen van 24 oktober 2024
- e-mail van mr. Komen van 24 oktober 2024
- e-mail van 25 oktober 2024 van mr. Komen met akte overleggen producties A12 en A13 van Amber c.s.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024
- het B-formulier van 11 november 2024 waarmee Amber c.s. doorhaling heeft verzocht van de procedure tegen [de B.V.] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de B.V.] heeft, in de hoedanigheid van expediteur van [de Ltd.] , op 23 februari 2023 opdracht gegeven aan Amber Cargo om een lading van 20 (pallets met) big bags met “Ferro Molybdenum” (hierna: de goederen) over de weg te vervoeren van Moerdijk naar Calarasi, Roemenië. Op verzoek van Amber Cargo is de transportopdracht kort daarna gewijzigd. [de B.V.] heeft vervolgens, ook op 23 februari 2023, de transportopdracht verstrekt aan Cargo Route.
2.2.
Het totaalgewicht van de goederen bedroeg bruto 20.200 kilogram. [de Ltd.] had de goederen DDP verkocht aan S.C. Silcotub S.A. te Roemenië voor een bedrag van
$ 1.181.961,35. [de Ltd.] droeg dus de kosten en het risico van het transport.
2.3.
Cargo Route heeft het vervoer uitbesteed aan Baltic Transline UAB, die het vervoer op haar beurt weer heeft uitbesteed aan Intercargo Top Spedition Srl. (hierna: ITS), de feitelijk vervoerder.
2.4.
Een chauffeur van ITS heeft de goederen op 24 februari 2023 te Moerdijk in ontvangst genomen.
2.5.
In de ochtend van 2 maart 2023 bleek dat de 20 big bags uit de vrachtwagen waren gestolen. De vrachtwagen stond toen, met daarin alleen nog de 20 pallets, langs de kant van de openbare weg, op een afstand van 3 kilometer van het afleveradres in Roemenië. De zijkant van de trailer was opengesneden. ITS heeft van de diefstal melding gedaan bij de lokale politie, die vervolgens een onderzoek heeft ingesteld.
2.6.
[de Ltd.] heeft Amber Cargo op 2 maart 2023 aansprakelijk gesteld voor het verlies van de lading.
2.7.
In opdracht van de verzekeraar van [de Ltd.] heeft Sedgwick onderzoek gedaan naar de ladingdiefstal. In het rapport van 16 maart 2023 schrijft [naam 1] van Sedgwick onder meer:

There are several concerns with regards to the outline circumstances which have been given. (…) Detailed investigations are ongoing in Romania seeking to clarify the circumstances en hence cause of the loss. As and when our investigations have completed our future advice will follow”.
In het rapport van 31 maart 2023 schrijft [naam 1] van Sedgwick onder meer:
“3.2. We can confirm that we have met with the actual carrier Intercargo Top Spedition Srl at their premises in Sat Patuleni Romania meeting with Company Principal Mr. [naam 2] .
(…)
3.4.
On the Wednesday 1 March 2023 in the early hours of the day the driver Mr. [chauffeur 1] positioned the transporting trailer and cargo to a “marker” on the A1 highway. Specifically a marker to indicate a location 94th kilometre (…) Intercargo Tops Pedition are based in the nearby village Patuleni and the cargo was handed over to the carriers manager.
3.5.
At the handover point Mr [naam 2] took possession of the cargo/transporting vehicle and took it along with the transporting trailer to the company depot. (…)
3.6.
It appears that the original driver was instructed to undertake the changeover with Mr [naam 2] as there had been financial disagreements between the two and the driver Mr [chauffeur 1] was threatening the manager that he would simply drive and leave the truck abandoned in the city of Calaras.
3.7.
Apparently there had been discussion between the manager and the driver with the suggestion that the police would be informed if this course of action took place. Since the 1 March 2023 driver [chauffeur 1] had not worked again for Intercargo Top Spedition.
3.8.
The loaded trailer then remained at the depot of Intercargo Top Spedition which is also family house owned by Mr. [naam 2] with the parking facility beaning surrounded with wire fencing on 3 sides and a brick wall from the side street.
3.9.
Trailer with load was taken on Thursday 2 March 2023 at 00.30hrs by driver [chauffeur 2] and driven to the town of Calarasi (the city of the consignee) where Mr [chauffeur 2] arrived at approximately 03:30am that morning.
3.10.
The location where the driver parked is approximately 3 kilometers from the final destination on a public road. He parked on the public road at about 03:30am and having taken a break slept until approximately 10.30 that morning. (…)
3.11.
The driver reports awakening with a headache (implying a gas attack) and shortly thereafter discovering that the curtain on the trailer had been cut and that all cargo had been stolen. (…)
3.12.
The matter was reported to the police who apparently visited the site but limited additional information (other then the police confirmation) is now known with regard to their investigations. (…)
3.13.
We understand that the driver who suffered the actual loss Mr [chauffeur 2] is no longer working for Intercargo Tops Pedition. We requested that his contact details be provided but Mr [naam 2] of Intercargo Tops Pedition advised that he was unable to provide this as he had been communicating with the driver via Facebook Messenger only.
(…)
3.16.
We met with Mr [naam 3] the Material Planner of Silco Top in Bucharest.
3.17.
We were advised that they have worked with Derek Raphael ltd for approximately 2 years receiving on average 1 truck load of the product Ferro Molybdenum per month. (…)
3.18.
During our discussions with Mr [naam 3] we learned that they are unable to load the “big bags of product” from trailers of the type which was transporting the cargo at the time of the attack and that preciously all shipments received have been on flatbed trailers.
(…)
3.22.
There are a number of aspects to the circumstances of the loss which continue to cause concern.
3.23.
It appears that the cargo which was stolen was on a trailer which could not be off-loaded by the receivers despite previous shipments being sent on flatbed type trailers to allow offloading to take place. We further note that the actual carrier was not given any form of security instructions despite parties being aware of the material cargo value
3.24.
We are further concerned that both drivers of Intercargo Top Spedition who are involved in this matter are no longer working for the carrier one of whom appears to have a financial disagreement and the other appears to have limited contact information (Facebook Messenger only).
3.15.
We have not been able to identify a particular reason why the vehicle was parked in the unsecured location relatively close to the delivery pint, there is no explanation as to why full delivery was not “just made”.
(…)”
2.8.
In opdracht van de verzekeraar van [de B.V.] heeft EVH Serveys International BV (hierna: EHV) ook onderzoek gedaan naar de ladingdiefstal. De bevindingen van EVH komen grotendeels overeen met die van Sedgwick. In het rapport van 19 februari 2024 schrijft [naam 4] van EHV:
“For unknown reasons, [naam 2] of Intercargo Top Spedition ordered the driver to come to the home address of [naam 2] instead of completing the transport to Calarasi, which was about 250 kms driving enabling Mr. [chauffeur 1] to likely discharge the shipment on March 2, 2023. The discharge was now delayed for unknown reasons.
The loaded combination was parked for almost one day at Ratesti and a new driver started the trip to Calarasi somewhere in the middle of the night for a trip of about 4 hours maximum. The reason for this is unknown.
It is further remarkable that at the plant of Silcotub, recievers in Calarasi, a truck parking is available with crash Barrier en CCTV camera’s.
Planning the route from Ratesi to Silcotub in Calarasi willnotpass the location where the combination parked during the night. The truck parking will be visible on the right hand side to the driver. Also a car park for personal cars is available. The fence of the parking areas is the same in appearance as for the Silcotub plant.
The driver now parked along the public road.
The 20 big bags were according to the statement of [naam 2] and [naam 5] stolen from the trailer whilst parked along the public road. However, a forklift truck would have been needed to take the big bags out of the trailer and a similar trailer was required to transport the big bags.
Provisional conclusionsAlthough the undersigned does not have proof of the following allegations it appears more likely that the 20 big bags were discharged from the trailer whilst parked at the garage of Intercargo Top Spedition Srl at Ratesti. For that it may have been that the driver had to be taken from the truck and replaced.
Hereafter the combination was driven to Calarasi, parked along the public road and the tilt was intentionally cut as per fotograph to demonstrate the theft (to police).
The driver had allegedly woken up with a headache and dizziness, however no evidence was submitted on any exposure to a sleeping gas or similar.
(…)
The following information appears relevant to the investigation (...):
(…)It appears likely that those involved in Intercargo Top Spedition are involved in the theft or at least accommodated the theft.”
2.9.
De aansprakelijkheid voor uit de vervoersovereenkomst voortvloeiende schade die voor rekening komt van Amber Cargo en/of Cargo route, is via Baltic Underwriting Agency AB (hierna: Bunda), gedekt bij International General Insurance company (Europe) SE (hierna: IGI).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Amber c.s. vorderen - samengevat - primair te verklaren voor recht dat eiseressen, althans eisers sub 1 en/of eisers sub 2 en/of eisers sub 3 en/of eiseres sub 4, niet aansprakelijk zijn jegens DCR voor de schade als gevolg van de diefstal, subsidiair dat die aansprakelijkheid is gelimiteerd overeenkomstig art. 23 jo 25 CMR tot 8,33 SDR per kilogram beschadigde en/of verloren goederen.
3.2.
Amber c.s. stelt dat zij belang heeft bij de gevraagde verklaring voor recht, omdat zowel Amber Cargo als Cargo Route door [de Ltd.] aansprakelijk zijn gesteld voor de volledige schade als gevolg van de diefstal. Omdat Bunda en IGI mogelijk (in een andere jurisdictie) direct tot schadevergoeding kunnen worden aangesproken, hebben zij ook belang bij de gevorderde verklaring voor recht.
Amber c.s. stelt dat er geen grond is voor doorbreking van de aansprakelijkheidslimiet van art. 23 lid 3 CMR. Van opzet of aan opzet gelijk te stellen schuld als bedoeld in artikel 29 lid 1 CMR is volgens haar geen sprake.
3.3.
[de Ltd.] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Amber c.s., dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Amber c.s. in de kosten van deze procedure. Volgens [de Ltd.] is het op basis van de feiten duidelijk dat de diefstal is gepleegd door of met medewerking van personen waarvan de vervoerder zich bediende. Er is dus sprake van opzet of daaraan gelijk te stellen schuld als bedoeld in artikel 29 lid 1 CMR. Op grond van artikel 29 lid 2 jo lid 1 CMR kan Cargo Route zich daarom niet beroepen op de beperking van haar aansprakelijkheid van art. 23 lid 3 CMR. De rol van Amber Cargo is volgens [de Ltd.] onduidelijk. Amber Cargo heeft daarom geen belang bij haar vordering en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Dit geldt ook voor Bunda en IGI.
in reconventie
3.4.
[de Ltd.] vordert – samengevat – dat de rechtbank Cargo Route en Amber Cargo hoofdelijk zal veroordelen om aan haar een bedrag te betalen, nader op te maken bij staat.
3.5.
[de Ltd.] verwijst naar haar stellingen in conventie. Daaruit volgt dat Cargo Route en/of Amber Cargo als vervoerder(s) aansprakelijk is/zijn voor de gehele schade die [de Ltd.] als gevolg van de diefstal heeft geleden. Die schade is deels door haar verzekeraar vergoed, onder de voorwaarde dat zij het bedrag op eigen naam van de aansprakelijke partij terugvordert. Omdat andere partijen mogelijk ook een deel van de schade vergoeden, en de omvang van het door Cargo Route te betalen bedrag dus nog niet vast staat, dient de schade in een schadestaatprocedure te worden vastgesteld. Omdat de rol van Amber Cargo onduidelijk is, handhaaft [de Ltd.] haar vordering op Amber Cargo.
3.6.
Amber Cargo c.s. voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eisers, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure.
3.7.
Amber Cargo c.s. verwijzen eveneens naar hun stellingen in conventie. Zij betwisten dat sprake is van opzet. Dat daarvan sprake is, kan volgens hen niet uit de expertise rapporten worden afgeleid. Amber Cargo en/of Cargo Route is dus niet aansprakelijk voor een hoger bedrag van de beperking van art. 23 lid 3 CMR. Indien dat wel het geval is, is er geen aanleiding voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. De waarde en het gewicht van de lading is namelijk niet in geschil.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De zaak betreft grensoverschrijdend wegvervoer van Nederland naar Roemenië als bedoeld artikel 1 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, Genève, 19 mei 1956 (CMR). Op grond van artikel 1 lid 1 CMR is dit verdrag dwingendrechtelijk op de vervoerovereenkomst van toepassing en dient aan de hand van het CMR-verdrag ook te worden vastgesteld of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 31 lid 1 aanhef en onder b CMR rechtsmacht met betrekking tot de vorderingen uit hoofde van de vervoersovereenkomst, nu de plaats van inontvangstneming van de goederen in Nederland (Moerdijk) was gelegen.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Amber Cargo, IGI en Bunda
4.3.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de vervoersopdracht van [de B.V.] aan Amber Cargo is vervangen door die aan Cargo Route. Dat betekent dat alleen Cargo Route als vervoerder kan worden aangemerkt en dat Amber Route niet aansprakelijk kan zijn voor de schade als gevolg van de ladingdiefstal. Omdat [de Ltd.] Amber Cargo hiervoor wel aansprakelijk heeft gesteld en haar in reconventie ook aansprakelijk houdt, heeft Amber Cargo belang bij toewijzing van de in conventie (primair) gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat zij niet aansprakelijk is. Deze vordering van Amber c.s. zal daarom worden toegewezen. De vordering van [de Ltd.] in reconventie, om Amber Cargo (hoofdelijk) tot betaling te veroordelen, zal worden afgewezen.
4.4.
Ter zitting heeft Amber c.s. toegelicht dat het haar niet duidelijk is of Bunda verzekeringsagent of verzekeraar van Amber Cargo en Cargo Route is en IGI in dat laatste geval herverzekeraar. Omdat IGI en Bunda mogelijk in een andere jurisdictie rechtstreeks tot betaling kunnen worden aangesproken, hebben zij wel belang bij toewijzing van de vordering, aldus Amber c.s. Dat zij dit belang hebben, is ook niet (langer) in geschil. Namens [de Ltd.] is ter zitting verklaard dat de namens Amber c.s. gegeven verklaring waarom IGI en Bunda in de procedure zijn betrokken, wat haar betreft voldoende is. De rechtbank leidt daaruit af dat [de Ltd.] het belang van IGI en Bunda bij de in conventie gevorderde verklaring voor recht niet langer weerspreekt. Om die reden verwerpt de rechtbank het (aanvankelijk) door [de Ltd.] gevoerde verweer dat IGI en Bunda niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien hun vorderingen in conventie.
4.5.
Amber c.s. heeft echter, ter onderbouwing van de stelling dat IGI en Bunda rechtstreeks tot betaling kunnen worden aangesproken, niets aangevoerd zodat de rechtbank niet kan beoordelen of zij (al dan niet in een andere jurisdictie) aansprakelijk zijn. Het CMR-verdrag, waar Amber c.s. haar vorderingen op baseert, biedt ook geen grondslag voor een dergelijke aansprakelijkheid of beperking daarvan, maar betreft alleen de (omvang van de) aansprakelijkheid van de wegvervoerder zelf. Dit betekent dat de vordering van Amber c.s. om voor recht te verklaren dat IGI en Bunda jegens [de Ltd.] niet, althans beperkt aansprakelijk zijn, als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
4.6.
Aldus resteert de beoordeling van de vordering van Amber c.s. in conventie om voor recht te verklaren dat Cargo Route niet of slechts beperkt aansprakelijk is en de vordering van [de Ltd.] om Cargo Route te veroordelen tot betaling van een (nader vast te stellen) schadevergoeding.
Overmacht?
4.7.
Op grond van artikel 17 lid 1 CMR jo artikel 3 CMR is Cargo Route als vervoerder aansprakelijk voor het verlies van de goederen, tenzij sprake is van overmacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR. Amber c.s. heeft op de mondelinge behandeling haar beroep op overmacht als bedoeld in dat artikel ingetrokken. Dit brengt mee dat de door Amber c.s. in conventie primair gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen.
Doorbreking limiet?
4.8.
De aansprakelijkheid van Cargo Route is op grond van artikel 23 lid 3 CMR in beginsel beperkt tot 8,33 SDR per ontbrekend kilogram bruto-gewicht. Cargo Route heeft echter op grond van artikel 29 lid 1 jo lid 2 CMR niet het recht om zich op die beperking beroepen, indien de diefstal het gevolg is van opzet of daaraan, naar Nederlands recht, gelijk te stellen schuld aan haar zijde, dan wel aan de zijde van de door haar ingeschakelde ondervervoerder(s). Indien daarvan sprake is, is Cargo Route voor de volledige schade van [de Ltd.] aansprakelijk.
4.9.
Tussen partijen is zowel in conventie als in reconventie in geschil of Cargo Route met toepassing van artikel 29 lid 1 jo lid 2 CMR volledig aansprakelijk is. [de Ltd.] heeft bij conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie aangevoerd sprake is van opzet, dan wel van met opzet gelijk te stellen schuld. Partijen gaan er terecht van uit dat de stelplicht en zo nodig bewijslast van de stelling dat sprake is van opzet, dan wel van met opzet gelijk te stellen schuld, rust op [de Ltd.] .
4.10.
Op de mondelinge behandeling heeft [de Ltd.] haar verweer uitdrukkelijk beperkt tot de stelling dat sprake is van opzet. Voor zover [de Ltd.] nog (subsidiair) betoogt dat, los van opzet, sprake is van aan opzet gelijk te stellen schuld, wordt die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
4.11.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet naar Nederlandse recht onder “met aan opzet gelijk te stellen schuld” worden verstaan “
een handeling die of een nalaten dat moet worden aangemerkt als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien”. Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake wanneer “
degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden”.
4.12.
[de Ltd.] heeft aangevoerd dat de chauffeur van ITS de diefstal makkelijker heeft gemaakt door, zonder duidelijke verklaring, rond 04.00 uur op een onbewaakte parkeerplaats, langs de openbare weg, te parkeren, zodanig dat de lading met een vorkheftruck via de zijkant uit de vrachtwagen kon worden gehaald. [de Ltd.] heeft echter, los van haar stelling dat het niet anders kan zijn dat sprake was van een “inside job”, en dus van opzet, niet gesteld dat de kans op de diefstal hierdoor groter was dan dat deze zou uitblijven en dat chauffeur zich daarvan bewust was. Voor zover [de Ltd.] bedoelt te stellen dat de chauffeur wist dat de diefstal zou plaatsvinden en met het oog daarop de vrachtwagen op voornoemd tijdstip en voornoemde plaats heeft geparkeerd, schaart de rechtbank dit onder haar stelling dat sprake was van opzet.
4.13.
Ten aanzien van het beroep op opzet, komt de rechtbank tot een bewijsopdracht aan [de Ltd.] . Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.14.
[de Ltd.] heeft gesteld dat uit alle feitelijke omstandigheden, in onderling verband bezien, moet worden afgeleid dat één of meer chauffeurs/medewerkers van ITS betrokken moeten zijn geweest bij de diefstal. Zij heeft in dit verband gewezen op de volgende omstandigheden:
  • Onduidelijk is wat er met de trailer is gebeurd gedurende de tijd dat deze op het terrein van ITS geparkeerd stond; uit computerdata zou kunnen worden afgeleid of de vrachtwagen daar vol of leeg vandaan vetrokken is.
  • Ondanks uitdrukkelijk verzoek van [de B.V.] , heeft ITS de vrachtwagen na de diefstal niet terug naar Nederland gestuurd.
  • Er is geen duidelijke verklaring voor het feit dat de derde chauffeur op 2 maart 2023 rond 00.30 uur is vertrokken van het terrein van ITS, terwijl het nog drie à vier uur rijden was naar het afleveradres en hij daar pas om 08.00 uur kon lossen.
  • Onduidelijk is ook waarom de chauffeur halverwege de nacht langs de openbare weg, niet zijnde op de route, is gaan staan en niet op een gewone parkeerplaats of voor de poort van Silcotub, waar verlichting was en camera’s hingen.
  • De big bags moeten met een vorkheftruck via de zijkant van de trailer in een andere vrachtwagen zijn geladen. Dit duurt wel 30 à 45 minuten en vergt een grondige voorbereiding. De dieven moeten dus van inhoud van de lading op de hoogte zijn geweest.
  • De door de chauffeur gekozen plek langs de openbare weg bood voldoende ruimte om de lading op deze manier over te laden.
  • Het is onwaarschijnlijk dat de chauffeur, die in de vrachtwagen sliep, hier niets van zou hebben gemerkt; dat hij met een gas zou zijn bedwelmd blijkt nergens uit.
  • Er is geen serieuze poging gedaan om de verblijfplaats van deze chauffeur te achterhalen; de zaakvoerder van ITS heeft verklaard alleen via sociale media contact met hem te hebben gehad.
  • De foto van de opengesneden trailer in het tweede rapport van Sedgwick wijkt af van die in het rapport van EVH.
4.15.
Amber c.s. betwist dat uit de door [de Ltd.] aangevoerde omstandigheden kan worden afgeleid dat sprake is geweest van opzet. Voor het feit dat de chauffeur niet later naar het afleveradres is vertrokken, kan volgens haar een goede reden zijn geweest, bijvoorbeeld het voorkomen van files of niet storen van de zaakvoerder van ITS in zijn nachtrust. Amber c.s. wijst erop dat uit de onderzoeken van de experts niet is gebleken van enige betrokkenheid van één of meer chauffeurs van ITS bij de diefstal en dat er geen strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden. Dat de vrachtwagen na de diefstal niet terug naar Nederland is gestuurd, had te maken met het politieonderzoek. Verder moeten er meer mensen van de inhoud van de lading op de hoogte zijn geweest, gezien de frequentie waarmee dezelfde goederen naar de afnemer werden vervoerd. Onder verwijzing naar een onderzoeksrapport uit 2006 stelt Amber c.s. verder dat het gebruik van gas om een chauffeur uit te schakelen een gekende methode is.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat de gang van zaken met betrekking tot de ladingdiefstal, zoals die tot nu toe uit de onderzoeksrapporten van Sedgwick en EVH is gebleken, geen bewijs oplevert van de stelling van [de Ltd.] dat sprake is van opzet aan de zijde van ITS en/of de door ITS ingeschakelde chauffeurs. Uit die rapporten volgt wel dat er nog diverse vragen onbeantwoord zijn gebleven en dat de mogelijkheid van betrokkenheid van ITS niet uitgesloten is, maar concrete bewijzen zijn er niet. [de Ltd.] heeft er echter op gewezen dat zij niet beschikt over de bijlagen bij die rapporten en dat, ondanks verzoeken daartoe van de advocaat van Amber c.s., tot op heden geen inzage is verkregen in het dossier van de Roemeense politie met betrekking tot de diefstal. Dit betekent onder andere dat [de Ltd.] (nog) niet beschikt over een verklaring van de chauffeur die in de cabine van de vrachtwagen aanwezig zou zijn geweest op het moment waarop de diefstal volgens ITS zou hebben plaatsgevonden. Sedgwick en EVH zijn immers (nog) niet in de gelegenheid geweest om zelf een verklaring van deze chauffeur af te nemen, aangezien zij via ITS geen contactgegevens van hem konden krijgen, anders dan Facebook Messenger.
4.17.
Door op deze vragen en onduidelijkheden te wijzen, heeft [de Ltd.] in voldoende mate aan haar stelplicht voldaan. Amber c.s. heeft de stellingen van [de Ltd.] op haar beurt voldoende gemotiveerd betwist. [de Ltd.] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bewijs aangeboden en daarbij toegelicht dat zij, indien haar bewijs wordt opgedragen, nadere gegevens zal trachten te achterhalen en nader onderzoek zal laten verrichten. De rechtbank is van oordeel dat dit bewijsaanbod voldoende concreet en ter zake dienend is en zal [de Ltd.] daarom in de gelegenheid stellen het door haar aangeboden bewijs te leveren. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de na te noemen rolzitting.
4.18.
Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank aansluitend aan het - eventueel te houden - getuigenverhoor een mondelinge behandeling kan houden om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun standpunten nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
4.19.
Bij het oproepen van getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.20.
Gelet op het bewijsaanbod van [de Ltd.] overweegt de rechtbank dat als [de Ltd.] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen zij, in afwijking van artikel 2.6 van het procesreglement, gemotiveerd om uitstel mag vragen.
4.21.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [de Ltd.] op te bewijzen dat de ladingsdiefstal is gepleegd door en/of met medewerking van één of meer medewerkers van ITS,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 8 januari 2025voor uitlating door [de Ltd.] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [de Ltd.] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [de Ltd.]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
februari 2025tot en met
juni 2025dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank, in het gerechtsgebouw te Middelburg, Kousteensedijk 2,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.