In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een zorgmachtiging. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden voor betrokkene, die zich vrijwillig in een GGZ-instelling bevond. Betrokkene, geboren in 1986, had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen en verkeerde in een forensisch zorgkader. De rechtbank heeft de procedure op 11 november 2024 mondeling behandeld, waarbij betrokkene en zijn advocaat, mr. V.C. Andeweg, aanwezig waren, evenals verschillende zorgprofessionals van de GGZ-instelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, waaronder schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Ondanks dat betrokkene aangeeft vrijwillig in de instelling te verblijven en meewerkt aan de zorg, is er onvoldoende medewerking voor een succesvolle behandeling. De rechtbank oordeelt dat er ernstig nadeel kan ontstaan zonder de gevraagde zorgmachtiging, gezien de psychotische symptomen en het gebrek aan ziektebesef bij betrokkene. De rechtbank heeft daarom besloten om de zorgmachtiging voor een periode van drie maanden te verlenen, met specifieke vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles.
De rechtbank benadrukt dat de zorgmachtiging beperkt moet blijven tot de noodzakelijke onderdelen en dat vrijwilligheid voorop staat. De overige verzochte vormen van zorg zijn niet toegewezen, omdat de opname momenteel op vrijwillige basis plaatsvindt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel van cassatie open tegen deze beschikking.