ECLI:NL:RBZWB:2024:8490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
02-224727-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreiging van politieagent en brandstichting met partiële vrijspraak voor levensgevaar

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2024, is de verdachte beschuldigd van brandstichting en bedreiging van een politieambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 september 2023 brand heeft gesticht in een kantoorruimte in Tilburg, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte heeft de brandstichting bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat de brand ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd, wat heeft geleid tot een partiële vrijspraak op dat onderdeel. Op 6 september 2023 heeft de verdachte de politieambtenaar [benadeelde] bedreigd met ernstige geweldsdelicten, wat wel wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de noodzaak voor behandeling en begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/224727-23
vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum [locatie]
raadsman mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 28 mei 2024, waarbij de officier
van justitie mr. S.A.A.P. van Hees en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 5 september 2023 brand heeft gesticht;
op 6 september 2023 politieambtenaar [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) heeft bedreigd;
op 6 september 2023 politieambtenaar [benadeelde] heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 – brandstichting
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen te duchten was. De officier van justitie baseert zich hierbij onder meer op de bekennende verklaring van verdachte dat hij de brand heeft gesticht en het proces-verbaal van bevindingen over de gevaarzetting.
Feit 2 – bedreiging
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van politieambtenaar [benadeelde] , gelet op onder meer de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
Feit 3 – belediging
De officier van justitie vordert vrijspraak van de ten laste gelegde belediging van politie- ambtenaar [benadeelde] wegens gebrek aan bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 – brandstichting
De verdediging stelt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, nu verdachte de brandstichting heeft bekend.
De verdediging bepleit dat verdachte wegens gebrek aan bewijs partieel wordt vrijgesproken van het bestanddeel dat door de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Feit 2 – bedreiging
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging van politieambtenaar [benadeelde] aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3 – belediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde belediging van politieambtenaar [benadeelde] wegens gebrek aan bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 – brandstichting
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten het kantoorpand met aangrenzend magazijn, de aangrenzende loods en de omliggende bedrijfspanden, gelet op (onder meer) het proces-verbaal van bevindingen van [naam 1] over de gevaarzetting en de bekennende verklaring van verdachte.
Anders dan de officier van justitie, maar met de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de brand ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen heeft opgeleverd. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet uit het dossier blijken dat een dergelijk gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Het dossier biedt daarvoor echter onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat [aangever] direct naar de eerste verdieping van het pand is gegaan toen iemand riep dat het dak van het pand in brand stond, en dat [aangever] daar alle kamers heeft gecontroleerd. Uit zijn verklaring blijkt niet dat daar op dat moment personen aanwezig waren. [aangever] heeft weliswaar verklaard dat hij direct zijn personeel naar buiten heeft gestuurd toen hij erachter kwam dat er brand was, maar onduidelijk is waar zijn personeelsleden zich op dat moment bevonden. Ook de bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat iedereen uit het pand was toen zij daar aankwamen. Of er ten tijde van de brandstichting personen in het aangrenzende pand en/of en de omliggende panden aanwezig waren kan op grond van het dossier evenmin worden vastgesteld. Dat het inademen van rook giftig is, zoals de bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard, is onvoldoende om de voorzienbaarheid van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aan te nemen.
Verdachte zal daarom van dat bestanddeel partieel worden vrijgesproken.
Feit 2 – bedreiging
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van politieambtenaar [benadeelde] , gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
Feit 3 – belediging
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belediging van politieambtenaar [benadeelde] . De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 5 september 2023 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht in een kantoorruimte, gevestigd in een bedrijfspand gelegen aan de [adres] te Tilburg , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brand gesticht, ten gevolge waarvan goederen, zijnde een dakkoepel in het plafond en plafonddelen, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat kantoorpand en een aangrenzende loods welke is opgedeeld in meerdere kantoorruimtes behorende bij het kantoorpand en aangrenzend magazijn van dat kantoorpand en omliggende bedrijfspanden, te duchten was;
2
op 6 september 2023 te Tilburg [benadeelde] heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door het volgende tegen [benadeelde] te zeggen: 'Ik steek alles in de hens' en ‘Wacht maar tot je een keer klaar bent met werken en ‘Ik kom er wel achter waar je woont’ en ‘Ik kom er wel achter waar je woont en dan zullen we wel eens zien’ en ‘Dat ik erachter ga komen waar je woont en jouw leven zuur ga maken’ en ‘Ik ga ervoor zorgen dat jij nooit meer in staat bent om nog te bewegen’ en ‘Ik ga messen in je kut steken’, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [benadeelde] in haar hoedanigheid van ambtenaar van politie.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5.1
Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
5.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor wat betreft de toerekenbaarheid aansluiting te zoeken bij het adviesrapport van de psychiater en de feiten
in verminderde mateaan verdachte toe te rekenen.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit het advies van de psycholoog te volgen en verdachte volledig
ontoerekeningsvatbaarte verklaren voor de feiten en hem als gevolg daarvan te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages van psychiater dr. [naam 2] van 31 december 2023 en psycholoog [naam 3] van 10 januari 2024.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte lijdt aan schizofrenie en dat die stoornis ook aanwezig was ten tijde van het plegen van de feiten. Hun rapportages lopen echter uiteen als het gaat om de mate waarin de bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend. Kort gezegd heeft de psychiater geadviseerd om de feiten in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, omdat hij zelf verantwoordelijk is voor het stoppen met zijn medicatie en in enige mate ook voor zijn beslissing om in te breken, goederen te stellen en (proberen) te vluchten.
De psycholoog heeft geadviseerd de feiten
in het geheel nietaan verdachte toe te rekenen. De stoornis was volgens de psycholoog overweldigend aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en de gedragskeuzes van verdachte werden volledig bepaald door zijn stoornis.
De rechtbank neemt de conclusie van beide deskundigen dat verdachte lijdt aan schizofrenie en dat die stoornis ook bij hem aanwezig was ten tijde van het plegen van de feiten over.
Over de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij het betreffende bedrijfspand is binnengegaan om te solliciteren. Hij is via de trap naar de eerste verdieping gegaan en zag daar spullen staan die hij wel interessant vond en die volgens hem van waarde waren. Hij heeft die spullen verzameld en in een doos gedaan met het plan om de spullen te verkopen. Omdat verdachte bang was om betrapt te worden, heeft hij besloten om niet via de trap terug naar beneden te gaan, maar via het dak te ontsnappen.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij de gevolgen van zijn gedrag niet kon overzien, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft hij, gelet op het voorgaande, voldoende keuzes gemaakt waaruit kan worden afgeleid dat hij toch wel enige realiteitszin had en enig inzicht in de draagwijdte van zijn handelen. Nu het verdachte niet volledig heeft ontbroken aan inzicht in de draagwijdte van zijn handelen, sluit de rechtbank zich voor wat betreft de toerekenbaarheid van de feiten aan bij het advies van de psychiater om de feiten
in verminderde mateaan verdachte toe te rekenen.
Dit betekent ook dat verdachte deels strafbaar is, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) wordt opgelegd met de voorwaarden zoals geadviseerd in het maatregelenrapport van de reclassering van 14 mei 2024, met daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de geadviseerde maatregel van tbs met voorwaarden. Zoals hiervoor reeds aan de orde is gekomen heeft de verdediging bepleit om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren voor de feiten, zodat, naast de tbs-maatregel geen straf aan verdachte kan worden opgelegd. Zij heeft verder bepleit om de tbs met voorwaarden te maximeren tot vier jaar, omdat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de vraag welke straf of maatregel passend is, heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon van verdachte.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een kantoorpand, waaraan forse schade is ontstaan. Met zijn handelen heeft hij ook gemeen gevaar voor de aangrenzende loods en het aangrenzende magazijn behorende bij het kantoorpand en de omliggende bedrijfspanden veroorzaakt. De schade bedraagt vele tienduizenden euro’s. Als gevolg van deze schade konden de werknemers tijdelijk niet in deze panden werken en ook dat is erg vervelend.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden indien het niet tijdig wordt geblust. Brandstichting is een zeer gevaarzettend en voor de omgeving bedreigend delict waarvoor als uitgangspunt een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De individuele omstandigheden van het geval moeten bij de bepaling van de straf echter niet uit het oog worden verloren.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieambtenaar die op dat moment de zorg voor meerdere arrestanten had. Zij voelde zich onveilig en kon haar aandacht niet volledig op haar werk richten. Ook dat is aan verdachte te wijten.
Rapportages over de persoon van verdachte
Beide geraadpleegde deskundigen hebben gerapporteerd dat verdachte lijdt aan schizofrenie. Zij schatten het recidiverisico in als matig tot hoog. De psychiater heeft gesteld dat verdachte waarschijnlijk stopt met zijn medicatie als hij daarvoor de kans krijgt, waarna psychotische decompensatie en recidive op de loer liggen. De psycholoog heeft gesteld dat er bij verdachte sprake is van beperkt inzicht in zijn stoornis en dat hij geneigd is zich te onttrekken aan behandeling, waardoor het risico op een nieuwe psychotische episode, en daarmee het recidiverisico, oploopt.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het maatregelenrapport van de reclassering van 14 mei 2024. De rechtbank leidt hieruit af dat de reclassering het recidiverisico inschat als gemiddeld. Het gemiddelde recidiverisico, de gediagnostiseerde problematiek en de
sceptische houding van verdachte jegens hulpverlening vragen om een stringent kader om het recidiverisico op de lange termijn te kunnen beperken en daarmee de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. Zelfinzicht en nieuw aangeleerde copingvaardigheden zijn nodig om de risico’s te verlagen. Een klinische behandeling kan zowel bijdragen aan het bewerkstelligen van gedragsverandering als het waarborgen van het risicomanagement.
Op 13 mei 2024 is verdachte aangemeld bij het IFZ ten behoeve van een indicatiestelling voor plaatsing in een kliniek.
De reclassering heeft geadviseerd om als voorwaarden op te leggen dat verdachte geen strafbare feiten mag plegen, dat hij moet meewerken aan reclasseringstoezicht en aan een time-out. Verder mag hij niet naar het buitenland, moet hij zich laten opnemen in een zorginstelling en zich (daarna) ambulant laten behandelen. Daarnaast moet hij verblijven in een begeleide woonvorm of maatschappelijke opvang, zich inspannen voor dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en mag hij geen drugs en alcohol gebruiken.
De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
De op te leggen straf en maatregel
Omdat de conclusies van de psychiater en de psycholoog en de conclusies van de reclassering gedragen worden door hun bevindingen, in combinatie met hetgeen overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank deze conclusies over.
Zoals eerder overwogen blijkt uit de hiervoor genoemde pro-justitiarapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt dat er bij de verdachte sprake is van schizofrenie. De rechtbank stelt op basis daarvan dan ook vast dat er ten tijde van het delict sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bij de verdachte. Deze stoornis werkte door in de gepleegde delicten, die in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de rapportages is gebleken dat verdachte zorg, behandeling en begeleiding in een dwingend juridisch kader nodig heeft om delictgedrag te voorkomen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende waarborg biedt dat de behandeling die verdachte nodig heeft ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. De problematiek van de verdachte en het gemiddeld tot hoge recidiverisico vereisen een stevig kader. Bij het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden blijft immers het risico bestaan dat verdachte geen medewerking verleent (of blijft verlenen) aan de noodzakelijke hulp, behandeling en begeleiding. Dan zou verdachte, na een eventuele tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafdeel, terugkeren in de maatschappij zonder gepaste behandeling en begeleiding en is er (dus) sprake van een hoog recidiverisico.
De maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt een steviger kader om te bewerkstelligen dat genoemd recidiverisico wordt teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. De rechtbank overweegt in dit kader dat is voldaan aan de formele voorwaarden om een tbs-maatregel op te leggen. De bewezenverklaarde brandstichting en bedreiging betreffen misdrijven als vermeld in artikel 37a Sr. De verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard om zich aan door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, met name de brandstichting, is de rechtbank van oordeel dat naast de tbs-maatregel ook een gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank acht minder bewezen dan de officier van justitie. In strafverlagende zin zal de rechtbank daarnaast rekening houden met het feit dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en de ernst daarvan lijkt in te zien.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van tien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft hierbij ook meegewogen dat uit het e-mailbericht van de reclassering van 28 mei 2024 blijkt dat verdachte door het DIZ is aangemeld bij FPK [tbs-instelling] en dat het na dit vonnis nog minimaal vier weken duurt voordat verdachte daar kan worden opgenomen of op een passende overbruggingsplek terecht kan. De rechtbank wil voorkomen dat verdachte zonder vangnet op straat komt te staan. Met het opleggen van voornoemde straf kan verdachte naar het zich laat aanzien direct vanuit detentie doorstromen naar [tbs-instelling] - waar dan zijn tbs met voorwaarden zal aanvangen - of naar een passende overbruggingsplek.
De bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen geen feiten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr. De totale duur van de terbeschikkingstelling kan daarom een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het gemiddeld tot hoge recidivegevaar moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling binnen een passend kader opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank zal dan ook bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

6.Het beslag

6.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank bepaalt dat de volgende in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte toebehoren en het bewezenverklaarde feit 1 is begaan met behulp van deze voorwerpen:
- 2 aanstekers, met goednummer G2633350.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 38, 38a, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde
feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat, meermalen gepleegd, en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd, en
bedreiging met brandstichting,
terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaardendat:
* verdachte geen strafbare feiten pleegt;
* verdachte meewerkt aan het reclasseringstoezicht, hetgeen inhoudt dat:
* verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering, zo vaak als de reclassering dat nodig acht;
* verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig legitimatiebewijs laat zien om zijn identiteit vast te stellen;
* verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om hem te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
* verdachte de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, hetgeen nodig is voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
* verdachte meewerkt aan huisbezoeken;
* verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
* verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
* verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte zich laat opnemen in een klinische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering en de zorginstelling dat nodig vinden, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de
aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waarvan het innemen van medicijnen en de controle daarop onderdeel kan zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling, leefregels van de verblijfsinstelling en plaatsing;
* verdachte zich aansluitend aan zijn klinische behandeling laat behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering en/of de zorginstelling nodig vindt, waarvan het innemen van medicijnen en de controle daarop onderdeel kan zijn van de behandeling;
* verdachte verblijft in een begeleide woonvorm en/of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, mocht de huidige woonvorm niet het gewenste resultaat geven en/of stagneren, zolang de reclassering nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle hierop. De controle gebeurt met urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest) en de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende- en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
* verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalings- regelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- draagt de reclassering op om verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Beslag
- verklaart de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd:
- 2 aanstekers, met goednummer G2633350;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is mondeling uitgesproken ter openbare zitting op 28 mei 2024.
Mrs. Wijffels en Kempen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 5 september 2023 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht in een kantoorruimte, gevestigd in een bedrijfspand gelegen aan de [adres] te Tilburg , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brand gesticht, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met en stuk hout, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een of meer goederen, zijnde een dakkoepel in het plafond en/of plafonddelen, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat kantoorpand en/of een aangrenzende loods welke is opgedeeld in meerdere kantoorruimtes behorende bij het kantoorpand en/of aangrenzend magazijn van dat kantoorpand en/of omliggende bedrijfspanden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen werkzaam in het kantoorpand en/of personeel van de omliggende bedrijfspanden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Tilburg [benadeelde] heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door het volgende tegen [benadeelde] te zeggen: 'Ik steek alles in de hens' en/of ‘Wacht maar tot je een keer klaar bent met werken en/of ‘Ik kom er wel achter waar je woont’ en/of ‘Ik kom er wel achter waar je woont en dan zullen we wel eens zien’ en/of ‘Dat ik erachter ga komen waar je woont en jouw leven zuur ga maken’ en/of ‘Ik ga ervoor zorgen dat jij nooit meer in staat bent om nog te bewegen’ en/of ‘Ik ga messen in je kut steken’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [benadeelde] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 285 lid 5 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 6 september 2023 te Tilburg een ambtenaar, [benadeelde] , ambtenaar van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling opzettelijk heeft beledigd,
door het volgende tegen haar te zeggen: kankerwijf en/of teringhoer, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht)