ECLI:NL:RBZWB:2024:8494

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
AWB 23_10575
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een eenmanszaak die kunststof deuren en kozijnen vervaardigt, tegen een bestuurlijke boete van € 5.000,- opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet. De rechtbank heeft op 12 december 2024 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eiseres had geen registratie van de begin-, eind- en rusttijden van haar werknemers bijgehouden, wat in strijd is met artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht de boete heeft opgelegd, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat zij werkte volgens een schriftelijk vastgelegd rooster. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete bevestigd. Eiseres had betoogd dat de hoogte van de boete niet in verhouding stond tot de ernst van de overtreding, maar de rechtbank oordeelde dat de minister de boete op een juiste manier had vastgesteld, rekening houdend met de regelgeving en de omstandigheden van de zaak. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien de uitspraak binnen de gestelde termijn was gedaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen en heeft de beslissing van de minister bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] h.o.d.n. [bedrijf] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.I. Cambier),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 15 september 2023 over de bestuurlijke boete van € 5.000,- wegens het overschrijden van artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens de minister mr. C. Banen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht de bestuurlijke boete heeft opgelegd aan eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. Eiseres heeft een eenmanszaak die zich bezighoudt met het vervaardigen van kunststof deuren en kozijnen. Eiseres heeft hiervoor drie werknemers in dienst.
4.1.
Op 14 april 2021 heeft de Inspectie SZW een onderzoek gestart. De inspecteurs hebben geconstateerd dat eiseres artikel 4.3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet heeft overtreden. Op 4 augustus 2021 heeft de Inspectie SZW hiervoor een waarschuwing afgegeven aan eiseres.
4.2.
Op 21 september 2022 hebben arbeidsinspecteurs een herinspectie uitgevoerd bij eiseres. Aan eiseres is gevraagd om inzage te verstrekken in de registratie van de begin-, rust-, en eindtijden van de daadwerkelijk gewerkte uren door de werknemers. Eiseres heeft verklaard dat zij deze tijden niet heeft geregistreerd. De bevindingen zijn opgenomen in een boeterapport van 24 november 2022.
4.3.
Naar aanleiding van het boeterapport heeft de minister op 3 maart 2023 het voornemen kenbaar gemaakt om over te gaan tot oplegging van een boete van € 5.000,- wegens het overtreden van de Arbeidstijdenwet.
4.4.
Eiseres heeft hiertegen haar zienswijze kenbaar gemaakt op 24 maart 2023.
4.5.
De minister heeft met het besluit van 31 maart 2023 een boete opgelegd van € 5.000,-.
4.6.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 10 mei 2023.
4.7.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Bevoegdheid minister
5. Eiseres heeft betoogd dat geen sprake is van een overtreding. De werknemers werken volgens een vast rooster. Er wordt enkel sporadisch van dit vaste rooster afgeweken door twee werknemers. Zij was er dus niet toe gehouden de registratie van de tijden bij te houden. Daarnaast was het onderzoek van de inspecteurs ondeugdelijk. Zij hadden de werknemers over hun werktijden moeten bevragen.
5.1.
De minister heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in een vast rooster werkt dat schriftelijk is vastgelegd. Daarnaast noteerde zij per werknemer niet de begin-, eind- en rusttijden. Ten slotte heeft zij niet de afwijkingen van de volgens haar vaste werktijden genoteerd.
5.2.
Eisers is een werkgever als bedoeld in de Arbeidstijdenwet [1] . Een werkgever voert een deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden die het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt. [2] Het voeren van een dergelijke registratie is vormvrij. Als dit niet wordt nageleefd door de werkgever is sprake van een overtreding en legt de minister een bestuurlijke boete op aan de werkgever. [3]
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet heeft overtreden. Eiseres heeft tijdens de zitting erkend dat zij vóór het opleggen van de boete geen registratie bijhield van in ieder geval de rusttijden. Daarnaast volgt uit het boeterapport dat zij toen heeft verklaard dat zij de aanvang-, eind- en rusttijden niet registreert.
5.4.
Daarmee is sprake van een overtreding. Dit is alleen anders als de werknemers werken volgens een vast rooster dat schriftelijk is vastgesteld. In dat geval is de werkgever er niet toe gehouden de tijden te registreren. Uit het boeterapport blijkt dat eiseres geen vast rooster schriftelijk heeft vastgesteld. Dat de werknemers volgens eiseres doorgaans op dezelfde tijden werken en rust nemen en dat volgens haar de werknemers ten onrechte niet zijn ondervraagd, maakt dat niet anders. Dit betekent namelijk nog niet dat eiseres een dergelijk rooster schriftelijk heeft vastgesteld en daarnaast blijkt uit het boeterapport dat, hoe beperkt dan ook, van de vaste tijden wordt afgeweken.
5.5.
Gelet op het feit dat eiseres artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet heeft overtreden, was de minister bevoegd om een bestuurlijke boete op te leggen.
Verwijtbaarheid
6. Eiseres heeft betoogd dat sprake is van geen of verminderde verwijtbaarheid. Eiseres had niet tot doel om de regels te ontduiken of er niet aan te voldoen. Zij had de brief van 14 augustus 2021 niet als waarschuwing beschouwd. Uit de brief en de bijsluiter bij de brief blijkt niet dat eiseres destijds de Arbeidstijdenwet overtrad door geen registratie bij te houden.
6.1.
De minister heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen. Ook als zij de regels niet bewust heeft omzeild, doet dat niet af aan de verwijtbaarheid. Een werkgever mag worden geacht bekend te zijn met de wet- en regelgeving.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [4] moet de minister in situaties, waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afzien. Daarvan is slechts sprake als de beboete aannemelijk maakt dat zij alles wat redelijkerwijs mogelijk was, heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van verwijtbaarheid. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen. Dat zij in de veronderstelling was dat zij geen registratie diende bij te houden, doet daar niet aan af. Een werkgever wordt geacht op de hoogte te zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit de Arbeidstijdenwet. [5] Daarnaast is eiseres met de brief van 4 augustus 2021 (waarschuwing) ondubbelzinnig gewezen op het feit dat het niet bijhouden van een registratie van de tijden aan te merken is als een overtreding en dat eiseres daarom de Arbeidstijdenwet heeft overtreden. Uit de brief volgt daarnaast dat de inspecteur van oordeel is dat eiseres niet is aan te merken als negen-tot-vijf-bedrijf.
6.4.
Ter zitting heeft eiseres een document overhandigd dat volgens haar was bijgevoegd bij de brief van 14 augustus 2021 ofwel tijdens het onderzoek was overhandigd door de inspecteurs. Het betreft een document van de Inspectie SZW over een deugdelijke registratie in de handhaving. Eiseres heeft hieruit begrepen dat zij geen registratie hoefde bij te houden. Dit document maakt niet dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. In het document is namelijk niet opgenomen dat eiseres werkt volgens een vast schriftelijk rooster (negen-tot-vijf) en zij daarom geen registratie dient bij te houden.
Evenredigheid
7. Eiseres heeft betoogd dat de hoogte van de boete niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding. De feitelijke situatie in de onderneming is niet ernstig en dat was duidelijk geworden als de werknemers waren ondervraagd. Er is geen sprake van een overtreding van het doel van de Arbeidstijdenwet, namelijk het bevorderen van veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers en het bevorderen van de combinatie van zorgtaken en andere verantwoordelijkheden buiten de arbeid.
7.1.
De minister heeft gesteld dat de hoogte van de boete evenredig is. Een controle op de arbeids- en rusttijden is vereist om de bescherming van de veiligheid, gezondheid en welzijn van de werknemers te kunnen waarborgen.
7.2.
De minister heeft de beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 (hierna: boetebeleid) vastgesteld. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet wordt voor alle overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de ‘Tarieflijst boetebedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet’ die als bijlage 1 bij het boetebeleid is gevoegd. [6]
7.3.
Uit de tarieflijst volgt dat voor het overtreden van artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet een boete van € 10.000,- wordt opgelegd. Het boetebedrag wordt vermenigvuldigd met 0,5 als de werkgever minder dan 10 werknemers in dienst heeft. [7] Eiseres heeft minder dan 10 werknemers in dienst. Het boetebedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd met 1,5 als sprake is van een overtreding waarvoor niet vooraf een waarschuwing opgelegd dient te worden. [8] Hoewel in dit geval eerst een waarschuwing is afgegeven, is dit bij een overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet niet vereist. De minister kon dus een bestuurlijke boete opleggen van € 7.500,-. De minister heeft echter een lagere boete opgelegd van € 5.000,- De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om de boete verder te matigen.
Overschrijding van de redelijke termijn
8. Eiseres is van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. De termijn is volgens eiseres aangevangen op het moment van het eerste onderzoek op 14 april 2021.
8.1.
Volgens vaste jurisprudentie geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen. Dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden.
8.2.
Volgens vaste jurisprudentie vangt de redelijke termijn aan op het moment van het afgeven van het voornemen. Dit betekent dat de redelijke termijn is aangevangen op 3 maart 2023. De rechtbank doet binnen twee jaar na het voornemen uitspraak. Dit betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister terecht een boete van € 5.000,- heeft opgelegd aan eiseres. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, 12 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41 van de Awb
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Arbeidstijdenwet
Artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet
Een werkgever en een persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, voert een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden welke het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt.
Artikel 10:1, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet
Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 3:2, eerste en vierde lid, 3:3, tweede lid, 3:4, 3:5, eerste lid, 4:1, zesde lid, 4:3, eerste lid, 4:6, 5:3, eerste en tweede lid, 5:4, eerste lid, 5:5, eerste en tweede lid, 5:7, eerste en tweede lid, 5:8, eerste tot en met vijfde lid, zevende en negende lid, 5:9, eerste tot en met zevende lid, 5:14, derde lid, 5:15, zevende lid, 5:16, eerste lid, voor zover het niet naleven van dit artikellid een overtreding oplevert, 8:6, tweede lid, alsmede – voor zover aangeduid als overtredingen – de voorschriften krachtens de artikelen 2:7, eerste lid, 4:3, tweede tot en met vierde lid, 5:12, eerste en tweede lid, 8:1, vijfde lid, en 9:2, eerste lid, ten aanzien van het gebruik van middelen ten behoeve van het installeren, onderzoeken of herstellen van een apparaat als bedoeld in artikel 9:1, eerste lid.
Artikel 10:5, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet
Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 (Boetebeleid)
Artikel 1 van het Boetebeleid
1. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet wordt voor alle overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet' die als bijlage 1bij deze beleidsregel is gevoegd.
2. Bij de toepassing hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen:
a. overtredingen waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas in tweede instantie, nadat nogmaals is geconstateerd dat dezelfde of een soortgelijke wettelijke verplichting niet is nageleefd of dat de desbetreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete;
b. overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd, die zijn opgenomen in de ‘Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd’, die als bijlage 2bij deze beleidsregel is gevoegd.
[…]
Artikel 2 van het Boetebeleid
1. De in bijlage 1 genoemde boetenormbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor een werkgever die 50 of meer, maar minder dan 100 werknemers in dienst heeft (middelgroot bedrijf).
2. Voor de werkgever die een van het eerste lid afwijkend aantal werknemers in dienst heeft, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes:
a. 0,5 maal het boetenormbedrag voor die werkgever die minder dan 10 werknemers in dienst heeft (kleinbedrijf).
Artikel 6 van het Boetebeleid
Het op grond van voorgaande artikelen bepaalde boetebedrag wordt met anderhalf vermenigvuldigd, indien er sprake is van een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd zoals genoemd in de lijst die is opgenomen als
bijlage 2bij deze beleidsregel.

Voetnoten

1.Artikel 1:1, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet.
2.Artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet.
3.Artikel 10.1, eerste lid, in combinatie met artikel 10:5, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet.
4.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2919.
5.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3047.
6.Artikel 1, eerste lid, van het boetebeleid.
7.Artikel 2, tweede lid, van het boetebeleid.
8.Artikel 6 van het boetebeleid.