ECLI:NL:RBZWB:2024:8495

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
10858214 CV EXPL 23-3439 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in administratieplicht door administratiekantoor en onrechtmatige daad

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, en een administratiekantoor, vertegenwoordigd door mr. G.W.L. den Haan. De eiser vorderde schadevergoeding van het administratiekantoor, stellende dat het kantoor tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst door zijn administratie niet volledig aan hem te overhandigen. De eiser, die zelf administratieplichtig is volgens de artikelen 52 en 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), stelde dat hij door de tekortkoming schade had geleden, omdat hij zijn administratie niet kon overleggen voor het verkrijgen van een bijstandsuitkering en het huren van een woning. Hij vorderde een schadevergoeding van € 7.500,00, inclusief immateriële schade.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eiser zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De rechter concludeerde dat het administratiekantoor niet tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, omdat de eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn administratie en niet had aangetoond dat het kantoor de administratie had vernietigd. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van € 813,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de administratieplichtige en de noodzaak voor eiser om zijn claims met concrete feiten te onderbouwen. De rechter heeft de argumenten van het administratiekantoor, dat stelde dat de eiser zelf de documenten had aangeleverd en dat hij verantwoordelijk bleef voor zijn eigen administratie, gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10858214 \ CV EXPL 23-3439
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H. Loonstein,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [handelsnaam],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: administratiekantoor,
gemachtigde: mr. G.W.L. den Haan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 27 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Het administratiekantoor heeft van 2014 tot en met het tweede kwartaal van 2015 de privé- en zakelijke boekhouding van [eiser] gevoerd. Daarnaast is door het administratiekantoor een jaarrekening over 2012 opgesteld.
2.2.
Tussen 22 september 2015 en 12 juli 2016 was [eiser] uitgeschreven uit het BRP. Hij had in die periode geen vaste woon- of verblijfplaats. Vanaf mei 2016 heeft [eiser] een bijstandsuitkering ontvangen.
2.3.
Het schuldhulpmaatje van [eiser] heeft op 4 november 2015 een e-mail aan het administratiekantoor toegezonden met het volgende verzoek:
“(…)Graag wil ik u vragen om de nodige bescheiden aan de heer [eiser] af te staan, zoals rapport 2012 en de nodige onderliggende administratieve stukken van 2013 en 2014.(…)”
2.4.
Het administratiekantoor is in 2020 van eigenaar gewisseld.
2.5.
Op 18 mei 2020 heeft de bewindvoerder van [eiser] nogmaals stukken bij het administratiekantoor opgevraagd. Op 19 mei 2020 heeft de bewindvoerder van [eiser] documenten ten aanzien van administratie in 2012, 2014 en 2015 aan [eiser] toegezonden.
2.6.
Op 30 september 2022 heeft de advocaat van [eiser] het administratiekantoor verzocht de volledige administratie af te geven. Het administratiekantoor heeft daarop gereageerd dat alles in 2020 al naar de bewindvoerder was toegezonden. Op 26 oktober 2022 heeft de advocaat van het administratiekantoor verder aangegeven dat het administratiekantoor alles heeft gedaan wat van haar verwacht mag worden.
2.7.
[eiser] heeft in een eerdere procedure bij deze rechtbank gevorderd het administratiekantoor te veroordelen tot het afgeven van zijn administratie. De rechtbank heeft deze vordering bij mondeling vonnis op 7 juli 2023 afgewezen.
2.8.
De advocaat van [eiser] heeft het administratiekantoor vervolgens op 10 juli 2023 aansprakelijk gesteld voor schade omdat ter zitting in voornoemde procedure duidelijk zou zijn geworden dat de stukken binnen de bewaartermijn reeds waren vernietigd. De advocaat van het administratiekantoor heeft de aansprakelijkheid op 24 juli 2023 afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het administratiekantoor tekort is geschoten in de nakoming van de opdracht, althans dat het administratiekantoor onrechtmatig heeft gehandeld;
II. veroordeling van het administratiekantoor tot betaling van een schadevergoeding van € 7.500,00;
III. veroordeling van het administratiekantoor tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Het administratiekantoor is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat zij de administratie van [eiser] niet volledig aan hem heeft overgedragen. Daardoor kon [eiser] niet aan zijn bewaarplicht op grond van artikelen 52 en 53 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) voldoen. Het uit handen geven van zijn administratie neemt daarin een stuk verantwoordelijkheid bij [eiser] weg. Nu het dossier is vernietigd, is er sprake van een blijvende onmogelijkheid om het dossier af te leveren. [eiser] heeft door de tekortkoming schade geleden omdat hij de administratie niet kon overleggen voor het ontvangen van een bijstandsuitkering en het huren van een woning. Subsidiair stelt [eiser] dat het administratiekantoor onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door de administratie te vernietigen voordat de bewaartermijn van zeven jaar was verstreken. Op grond van artikel 6:162 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het administratiekantoor verplicht de door [eiser] geleden schade te vergoeden.
3.3.
[eiser] stelt voorts dat de door hem geleden financiële schade bestaat uit € 5.775,78 aan misgelopen uitkering in de periode december 2015 tot mei 2016. Aangezien [eiser] een tijd dakloos is geweest vordert hij tevens immateriële schade. In totaal vordert hij daarom een bedrag van € 7.500,00.
3.4.
Het administratiekantoor betwist de administratie van [eiser] te hebben achtergehouden of te hebben vernietigd. Het administratiekantoor voert aan dat zij de documenten van [eiser] per email van hem aangeleverd heeft gekregen en dat het administratiekantoor op verzoek van [eiser] hem alle informatie heeft verstrekt, die zij onder zich heeft. [eiser] is overigens altijd zelf verantwoordelijk gebleven voor het bewaren van zijn administratie. Mocht bovendien al sprake zijn van een tekortkoming dan is de schade daar niet het gevolg van. Het lag op de weg van [eiser] om zijn schade zoveel mogelijk te beperken. [eiser] had de stukken ook op kunnen vragen bij zijn ex-partner, maar sprak die niet aan omdat hij haar er niet mee wilde belasten. Daarnaast geldt dat [eiser] de voor een uitkering en huisvesting benodigde IB60 ook had kunnen verkrijgen met administratie van vóór 2014 omdat [eiser] ondernemer was. Tot slot is onduidelijk of [eiser] de uitkering heeft aangevraagd en of zijn aanvraag is afgewezen en om welke reden dat dan is geweest. [eiser] geeft geen onderbouwing voor de vordering tot immateriële schadevergoeding. Aan de gestelde vereisten van artikel 6:106 e.v. BW is niet voldaan, aldus steeds het administratiekantoor.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen voor het voeren van de administratie van [eiser] .
4.2.
[eiser] stelt dat het administratiekantoor tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat het administratiekantoor niet de volledige administratie aan [eiser] heeft teruggegeven. Het administratiekantoor betwist dit en voert daartoe aan dat zij de volledige administratie op het eerste verzoek heeft teruggegeven. [eiser] beroept zich op een rechtsgevolg. Op [eiser] rust daarom de stelplicht en – zo nodig – de bewijslast van de stelling dat het administratiekantoor tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. Het is dan ook aan [eiser] om zijn stelling met voldoende concrete feiten te omkleden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft zijn standpunt algemeen geformuleerd en heeft bijvoorbeeld niet concreet aangegeven welke stukken hij nog van het administratiekantoor had willen ontvangen. Daardoor is niet vast komen te staan dat het administratiekantoor niet de volledige administratie aan [eiser] heeft overgedragen en dat zij daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.3.
De kantonrechter weegt in haar oordeel ook mee dat het feit dat [eiser] de documenten voor het doen van zijn administratie altijd zelf naar het administratiekantoor heeft gemaild, maakt dat [eiser] daar zelf (op dat moment) ook nog over beschikte. Het betreft immers digitale stukken. In dat geval gaat het dus niet om fysieke stukken die het administratiekantoor onder zich had en aan [eiser] terug kon overhandigen.
4.4.
[eiser] stelt dat hij op een gegeven moment niet meer over die digitale stukken beschikte omdat de relatie met zijn ex-partner was geëindigd. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat zijn ex-partner tijdens de relatie zijn administratie verzorgde via haar e-mailaccount. Vanaf de beëindiging van de relatie kon hij deze niet meer inzien. [eiser] had hier zelf kennelijk geen back-up van. Dat [eiser] vanaf dat moment niet meer over zijn documenten kon beschikken, hoe vervelend ook, komt voor zijn rekening en risico nu hij, zoals het administratiekantoor terecht aanvoert, zelf de administratieplichtige is waar de artikelen 52 en 53 Awr naar verwijzen. [eiser] blijft dan ook verantwoordelijk voor zijn eigen administratie. De stelling dat het uitbesteden van het voeren van de administratie een stuk verantwoordelijkheid bij [eiser] weg zou nemen, volgt de kantonrechter niet.
4.5.
Subsidiair stelt [eiser] dat het administratiekantoor onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door binnen de bewaartermijn de administratie te vernietigen. Door het administratiekantoor is weersproken dat zij de administratie heeft vernietigd en dat verweer is door [eiser] onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Ook op dit punt is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.
4.6.
Gelet op het voorgaande staat niet vast dat het administratiekantoor tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst noch dat zij een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De kantonrechter zal de vordering tot verklaring van recht dan ook afwijzen. Dit leidt er ook toe dat een grond voor schadevergoeding ontbreekt. Om die reden zal de kantonrechter ook dat deel van de vordering afwijzen.
4.7.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het administratiekantoor worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.