ECLI:NL:RBZWB:2024:8498

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/4101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van onderzoek naar rijvaardigheid en schorsing van rijbewijs

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 april 2024, waarin haar een onderzoek naar de rijvaardigheid werd opgelegd en haar rijbewijs werd geschorst. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 8 november 2024, waar zowel eiseres als de gemachtigde van het CBR, mr. J.A. Launsbach, aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht het vermoeden had dat eiseres niet over de vereiste rijvaardigheid beschikte, gebaseerd op een incident op 8 december 2023 waarbij eiseres tegen de rijrichting in reed. De rechtbank oordeelt dat de verkeerssituatie duidelijk was en dat eiseres een verkeerde kijktechniek hanteerde, wat leidde tot het opleggen van het onderzoek. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het CBR het onderzoek en de schorsing van het rijbewijs terecht heeft opgelegd. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.P. Kabel),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 25 april 2024 over het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid en het schorsen van haar rijbewijs.
1.1.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens het CBR mr. J.A. Launsbach.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht een onderzoek naar de rijvaardigheid heeft opgelegd en het rijbewijs heeft geschorst. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. Op 8 december 2023 reden twee verbalisanten van de eenheid Zeeland-West-Brabant in een politieauto in het teamgebied Bergen op Zoom. Zij reden op de Markiezaatsweg in de richting van het kruispunt met de Van Konijnenburgweg. Aan de rechterzijde van de Markiezaatsweg is het winkelgebied “De Zeeland” gevestigd. Vanaf dit winkelgebied is het mogelijk om vanaf het parkeerterrein rechtsaf de Markiezaatsweg op te rijden. Er wordt ter plaatse een verplichte rijrichting aangegeven middels drie verkeersborden. De verbalisanten zagen een voertuig hun kant op komen. Ze hebben de bestuurder van het voertuig staande gehouden. De bestuurder heeft zich geïdentificeerd als eiseres. Eiseres leek de situatie niet te begrijpen. Zij gaf aan de verkeersborden niet te hebben gezien en dat het voor haar niet duidelijk was dat ze enkel rechtsaf mocht afslaan. De verbalisanten zijn met eiseres langs de plaats gereden waar zij de verkeerde richting in reed.
4.1.
Naar aanleiding van het incident heeft de politie op 8 december 2023 een mededeling gedaan aan het CBR over een vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid.
4.2.
Het CBR heeft met het besluit van 15 februari 2024 aan eiseres een onderzoek naar haar rijvaardigheid opgelegd. In afwachting van de uitkomst van het onderzoek is het rijbewijs van eiseres geschorst.
4.3.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4.4.
Het CBR heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
4.5.
Op 1 mei 2024 heeft het eerste onderzoek naar de rijvaardigheid plaatsgevonden. Daarna heeft er nog een tweede onderzoek plaatsgevonden. In beide onderzoeken is geconcludeerd dat eiseres niet over de vereiste rijvaardigheid beschikt. Haar rijbewijs is met het besluit van 17 juli 2024 ongeldig verklaard. Zij heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Haar bezwaar is op 30 oktober 2024 ongegrond verklaard.
Omvang van het geding
5. Dit beroep ziet op het opleggen van het onderzoek en het schorsen van het rijbewijs en niet op het uiteindelijk ongeldig verklaren van haar rijbewijs. De omvang van het geding beperkt zich dus tot het bestreden besluit.
Opleggen onderzoek naar de rijvaardigheid
6.1.
Eiseres heeft betoogd dat aan haar ten onrechte een onderzoek naar haar rijvaardigheid is opgelegd. Zij heeft enkel een vergissing gemaakt en hanteert geen verkeerde of slechte kijktechniek. De situatie ter plaatse was onduidelijk en was voorheen anders. Doordat de borden haaks op de weg stonden, kon ze de borden niet goed zien toen zij er langsreed. Daarnaast zorgt de middenberm voor verwarring. Hoewel mogelijk formeel wordt voldaan aan de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: Regeling), is er in dit geval toch geen vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid. Ten slotte leidt het opleggen van het onderzoek er in veel gevallen toe dat het rijbewijs uiteindelijk ongeldig wordt verklaard. Hierdoor weegt het opleggen van het rijbewijs te zwaar in verhouding tot de gevolgen voor eiseres.
6.2.
Het CBR heeft gesteld dat uit de mededeling van de politie blijkt dat eiseres geen adequaat rijgedrag heeft vertoond. De situatie ter plaatse was duidelijk. Dat de situatie voorheen anders was, rechtvaardigt haar rijgedrag niet. Het CBR was ertoe gehouden om een onderzoek op te leggen, het feit dat dit vaak leidt tot ongeldigverklaring doet daar niet aan af.
6.3.
Als bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden voor van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld. [1]
Een vermoeden wordt gebaseerd op feiten en omstandigheden als genoemd in de bijlage bij de Regeling. [2] In de bijlage bij de Regeling is opgenomen dat een vermoeden bestaat dat betrokkene niet langer beschikt over de rijvaardigheid voor het besturen van een motorrijtuig, als de betrokkene niet adequaat kijkgedrag hanteert, bestaande uit het hanteren van een verkeerde kijktechniek en slecht kijkgedrag al dan niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet dan wel manifesterend door slecht kijkgedrag in het algemeen [3] of indien sprake is van gebrekkige rijvaardigheid die blijkt uit de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden. [4]
Als een schriftelijke mededeling van het vermoeden is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot een onderzoek naar de rijvaardigheid. [5] Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid in geval van feiten en omstandigheden als genoemd in de bijlage, onder A, onderdeel II van de Regeling. [6]
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het CBR terecht het vermoeden had dat eiseres niet langer beschikte over de vereiste rijvaardigheid. Eiseres reed vanaf de parkeerplaats de weg op. Bij de uitrit stonden drie borden die de verplichte rijrichting aangaven. Deze borden heeft zij niet opgemerkt en zij is de weg opgereden tegen de rijrichting in. Vervolgens is zij, zonder het te merken, tegen de rijrichting in blijven rijden totdat zij staande is gehouden door de politie. Hierna bleek de verplichte rijrichting alsnog niet helder te zijn voor eiseres, terwijl de rijbanen voor haar rijrichting zich rechts van haar, aan de overzijde van de middenberm bevonden. Dit wijst op het feit dat eiseres een verkeerde kijktechniek hanteert. Het feit dat zij de borden mogelijk nog niet kon zien op het moment dat ze nog evenwijdig aan de Markiezaatsweg op de parkeerplaats reed, doet daar niet aan af. Zij had de borden moeten, en kunnen, zien voordat zij de parkeerplaats afreed. Daarnaast is het niet vereist dat eiseres de verkeersovertreding bewust heeft begaan. Het vermoeden wordt namelijk niet enkel afgeleid uit het feit dat zij tegen de rijrichting heeft ingereden, maar ook uit het feit dat zij een verkeerde kijktechniek hanteert.
6.5.
Nu het CBR uit de mededeling een vermoeden van het ontbreken van rijvaardigheid mocht afleiden, diende zij een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen. Ook als het opleggen van het onderzoek in veel gevallen leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, betekent dat niet dat het opleggen van het onderzoek onevenredig is. Dit betreft namelijk geen bijzondere omstandigheid die niet of niet ten volle is verdisconteerd in de afweging van de wetgever. [7]
Schorsen rijbewijs
7.1.
Eiseres heeft betoogd dat haar rijbewijs ten onrechte is geschorst. De politie zag op het moment van staandehouding geen aanleiding om haar rijbewijs in te vorderen. Dit komt omdat eiseres geen gevaar vormt. Zij heeft namelijk niemand in gevaar gebracht met het rijden tegen de rijrichting in.
7.2.
Het CBR heeft gesteld dat zij gezien het belang van de verkeersveiligheid gehouden was om het rijbewijs te schorsen. Om het rijbewijs te schorsen, is niet vereist dat een gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Eiseres heeft tegen de rijrichting in gereden en heeft daardoor gevaarzettend gehandeld. Spookrijden kan namelijk zeer gevaarlijke situaties veroorzaken.
7.3.
Bij het besluit tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid wordt de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene geschorst, als de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder aan het verkeer deel te nemen. [8] Op grond van artikel 5, aanhef en onder d, van de Regeling is daarvan sprake in het geval dat de betrokkene met een motorrijtuig tegen de rijrichting heeft ingereden (spookrijden). In dat geval schorst het CBR de geldigheid van het rijbewijs, tenzij een educatieve maatregel wordt opgelegd of het CBR afziet van het opleggen van een onderzoek. [9]
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat het CBR terecht het rijbewijs heeft geschorst. Gelet op bovenstaande regelgeving diende het CBR het rijbewijs de schorsen, omdat eiseres tegen de rijrichting heeft ingereden. Het CBR heeft voldoende gemotiveerd waarom eiseres hierdoor gevaarzettend heeft gehandeld en waarom het van belang is dat haar bevoegdheid wordt ontnomen om langer als bestuurder aan het verkeer deel te nemen. Het enkele feit dat de politie het rijbewijs niet heeft ingevorderd, doet niet af aan het feit dat eiseres de veiligheid op de weg in gevaar kan brengen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht een onderzoek naar de rijvaardigheid heeft opgelegd en het rijbewijs van eiseres heeft geschorst. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 12 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Artikel 130, eerste lid, van de WVW
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131 van de WVW
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
Artikel 133, eerste lid, van de WVW
In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling)
Artikel 2, eerste lid, van de Regeling
Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
Artikel 3, eerste lid, van de Regeling
Feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
b. gegevens afkomstig van de officier van justitie, of
c. door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron.
Artikel 5, aanhef en onder d, van de Regeling
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen: betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden).
Artikel 6 van de Regeling
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23, derde lid, onder a, van de WVW
Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid: in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer.

Voetnoten

1.Artikel 130, eerste lid, van de WVW.
2.Artikel 2, eerste lid, van de Regeling.
3.Artikel A, onder II, onder II.1, onder f, van de bijlage bij de Regeling.
4.Artikel A, onder II, onder II.2, onder a, van de bijlage bij de Regeling.
5.Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW.
6.Artikel 23, derde lid, onder a, van de Regeling.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
8.Artikel 130, derde lid, in samenhang met artikel 131, tweede lid, onder a, van de WVW.
9.Artikel 6 van de Regeling.