ECLI:NL:RBZWB:2024:8508

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
C/02/427666 / JE RK 24-1861
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 4 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot aan haar meerderjarigheid, te weten [geboortedag] 2025. De zaak werd behandeld in een rekestprocedure, waarbij de kinderrechter de belangen van [minderjarige] vooropstelde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in de afgelopen periode positieve stappen heeft gemaakt, maar dat er ook zorgen blijven bestaan over haar schoolgang en het contact met haar moeder. De gezinsvoogd (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, en de Raad voor de Kinderbescherming heeft dit verzoek ondersteund. De moeder van [minderjarige] heeft ook zorgen geuit over de situatie, maar erkent de vooruitgang die [minderjarige] heeft geboekt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds zijn voldaan, en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427666 / JE RK 24-1861
Datum uitspraak: 4 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDZORG & RECLASSERING,
hierna te noemen de GI,
wonende in Rotterdam,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. R.T.A.G. Keller te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 oktober 2024;
  • de op 28 november 2024 ingekomen brief van de Raad voor de Kinderbescherming regio Zuidwest Nederland (hierna te noemen: de Raad), met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De moeder is behoorlijk opgeroepen. Haar advocaat heeft medegedeeld dat zij wegens ziekte niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft te [woonplaats], [behandelgroep].
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 november 2023 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 12 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot aan haar meerderjarigheid, te weten [geboortedag] 2025. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot [geboortedag] 2025. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI (verzoeker)

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat in de afgelopen periode is gewerkt aan de volgende doelstellingen:
- [minderjarige] kan haar emoties herkennen, benoemen, beheersen en bijsturen;
- [minderjarige] heeft onbelast contact met beide ouders;
- [minderjarige] woont beschermd/begeleid en krijgt de ondersteuning die nodig is om haar voor te bereiden op zelfstandig wonen;
- [minderjarige] gaat consequent naar school volgens haar schoolrooster.
4.2.
[minderjarige] is in juni 2024 gestart met traumabehandeling bij Sterk Huis, waarvoor zij gemotiveerd is gebleken en waarmee zij stappen vooruit heeft maakt. [minderjarige] volgt de regels en grenzen die door [de behandelgroep] worden gehanteerd en zij neemt vaker deel aan groepsactiviteiten en zij staat ook meer in contact met de groepsleiding van [de behandelgroep]. Ook stelt zij zich beter open voor contact met de jeugdbeschermer. Bovendien kan [minderjarige] duidelijk maken wanneer en waarom zij iets wel of niet wil. Ook lukt het haar steeds vaker om op respectvolle wijze met een ander in gesprek te gaan. Daarbij neemt zij afstand zodra het contact bij haar voor negativiteit zorgt.
4.3.
De omgang tussen [minderjarige] en haar moeder blijft wisselend verlopen. [minderjarige] heeft op sommige momenten een goed contact met haar moeder, echter neemt zij op andere momenten ook afstand van haar moeder. Ook kan zij niet op haar rekenen, waardoor zij regelmatig de rol van volwassene/verzorgende op zich moet nemen. Verder is er nog steeds weinig contact tussen [minderjarige] en haar vader. Er is in elk geval geen sprake van fysiek contact. Ook wil [minderjarige] niet dat daar verdere acties op worden uitgezet. Op een initiatief vanuit de moeder bedoeld om de vader contact met [minderjarige] te laten leggen, is door de vader niet gereageerd.
4.4.
[minderjarige] is in het nieuwe schooljaar weer gestart op het Entreecollege. Door haar eerdere schoolverzuim heeft [minderjarige] in juli 2024 een jeugdreclasseringsmaatregel opgelegd gekregen. In de eerste schoolweek heeft zij moeten verzuimen wegens ziekte. Hoewel zij vervolgens haar schoolgang heeft weten op te pakken is gebleken dat het voor haar een uitdaging blijft om consequent volgens haar schoolrooster naar school te blijven gaan.
4.5.
Aangezien de moeder, die met het gezag is belast, laat blijken dat zij wil dat [minderjarige] thuis bij haar komt wonen, zorgt dit ervoor dat de plaatsing bij [de behandelgroep] zonder beschermingsmaatregelen niet kan worden geborgd. Daarnaast komt de hulpverlening in het vrijwillig kader niet van de grond, dient [minderjarige] te worden voorbereid op de volwassenheid en dienen met haar alle stappen te worden gezet die hierin noodzakelijk zijn. [minderjarige] heeft haar voorkeur uitgesproken voor kamertraining. Zij laat ook blijken behoefte te hebben aan ondersteuning bij het regelen van financiële zaken. Daarom wordt vanuit [de behandelgroep] en Sterk Huis met [minderjarige] gekeken naar een toekomstplan. De komende periode zal dit plan verder worden uitgewerkt en wordt met [minderjarige] bezien wat voor haar een passende vervolgplek is. Bij elkaar maakt dit dat voortzetting van de hulpverlening in een verplicht kader in het kader van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in de visie van de GI in het belang van [minderjarige] op dit moment nog noodzakelijk is.

5.Het standpunt van de Raad

5.1.
Namens de Raad is schriftelijk bericht dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing er nog steeds het meest aan bijdragen dat het goed blijft gaan met [minderjarige]. Zij blijkt in haar algehele ontwikkeling nog steeds kwetsbaar. Wel profiteert zij van de geboden therapie en begeleiding vanuit [de behandelgroep], maar door een combinatie van factoren weet zij dit nog moeilijk vast te houden. Van belang is dat zij hierin verder wordt onder-steund. Ook is monitoring van de hulpverlening en haar schoolgang door de GI nog nodig om haar verdere groei naar zelfstandigheid en volwassenheid te waarborgen en om ervoor te zorgen dat [minderjarige] ook na haar achttiende jaar kan terugvallen op passende hulpverlening. Tevens blijft de relatie tussen [minderjarige] en de moeder wisselend en toont de moeder zich onvoldoende betrouwbaar en voorspelbaar in het contact met [minderjarige]. Daarbij komt dat er bij de moeder wisselend of onvoldoende sprake is van (intrinsieke) motivatie voor het verblijf van [minderjarige] bij de behandelgroep van Sterk Huis, waardoor het risico bestaat dat de continuïteit en stabiliteit van de hulp aan [minderjarige] in het gedrang komen als de moeder hierover moet beslissen. Door de Raad wordt daarom ingestemd met het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] na twee jaar te verlengen.

6.Het standpunt van [minderjarige]

6.1.
De kinderrechter heeft [minderjarige] gecomplimenteerd voor de positieve stappen die zij tot dusver heeft gemaakt. Verder heeft [minderjarige] in haar gesprek met de kinderrechter in eerste instantie aangegeven dat zij niet begrijpt waarom er nu weer een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt gevraagd. De kinderrechter heeft haar vervolgens uitgelegd wat de mogelijke consequenties zouden kunnen zijn, indien de beschermingsmaatregelen niet worden verlengd. [minderjarige] antwoordde daarop dat zij niet terug wil naar haar moeder, maar dat zij met kamertraining wil starten. Ook wil zij haar schoolopleiding blijven volgen om zich serieus op haar toekomst te kunnen richten. Verder gaf zij aan dat zij meer specifiek behoefte heeft aan hulp bij het regelen van praktische zaken en bij contacten met instanties en daarnaast bij het aanbrengen van structuur en regelmaat in haar leven. Ook heeft zij nog ondersteuning nodig in het contact tussen haar en de moeder, nu dit nog steeds niet loopt zoals dit zou moeten.

7.Het standpunt van de moeder

7.1.
Namens de niet verschenen moeder is door haar advocaat naar voren gebracht dat ook door de moeder wordt gezien dat [minderjarige] stappen voorwaarts maakt. Wel heeft de moeder nog steeds zorgen over de plaatsing bij [de behandelgroep], met name waar het de schoolgang van [minderjarige] betreft en over het ontbreken van een concreet perspectief op het daadwerkelijk starten met kamertraining. De moeder beschikt momenteel niet over mogelijkheden om [minderjarige] bij haar te laten verblijven. Bij elkaar maakt dit dat zij het van belang acht dat de GI het verdere verloop in het kader van de ondertoezichtstelling, in elk geval tot aan [minderjarige]’s meerderjarigheid, kan blijven volgen en dat er zo spoedig mogelijk een geschikte vervolgplek voor haar beschikbaar komt, waar zij met kamertraining kan starten.

8.De beoordeling

8.1.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de gronden bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
8.2.
Uit de inhoud van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] gedurende de plaatsing bij [de behandelgroep] heeft laten zien dat zij stappen voorwaarts heeft gemaakt, waarvoor haar ook in deze beslissing oprecht een compliment wordt gemaakt. Ondanks alle positieve ontwikkelingen zijn er echter ook nog zorgen, waaronder over haar schoolgang die nog niet naar behoren verloopt en over het contact tussen haar en de moeder. Bovendien zal [minderjarige] nog een aantal stappen moeten maken ter voorbereiding op het (kunnen) starten met kamertraining. Dit en haar naderende meerderjarigheid maken bij elkaar dat naar het oordeel van de kinderrechter aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan en dat tevens een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] nog noodzakelijk is.
8.3.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag] 2025 en ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen tot [geboortedag] 2025.
8.4.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
8.5.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 12 december 2024 tot [geboortedag] 2025;
9.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 12 december 2024 tot [geboortedag] 2025;
9.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 16 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.