ECLI:NL:RBZWB:2024:852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/02/417097 / JE RK 23-2200, C/02/417140 / JE RK 23-2210 en C/02/417141 / JE RK 23-2211
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd tot 27 augustus 2024 en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] tot 27 februari 2025. Tevens is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 18 januari 2024 tot 27 februari 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van beide minderjarigen, waarbij [minderjarige 1] behoefte heeft aan een eigen ruimte en begeleiding om zijn ontwikkeling te bevorderen. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, wat door de rechtbank is toegewezen. De ouders hebben verschillende standpunten ingenomen, waarbij de moeder verweer voerde tegen de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2], terwijl de vader instemde met de verlenging van de ondertoezichtstelling van beide kinderen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen direct kunnen worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/417097 / JE RK 23-2200
(ondertoezichtstelling [minderjarige 2] )
C/02/417140 / JE RK 23-2210
(uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
C/02/417141 / JE RK 23-2211
(verlenging ondertoezichtstelling en
uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
Datum uitspraak: 18 januari 2024
Beschikking over verlenging ondertoezichtstelling en (verlenging) machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
De gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
in de zaken JE RK 23-2210 en JE RK 23-2211 over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
en in de zaak JE RK 23-2200 over
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. V.C. Serrarens te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. N. Wouters te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
JE RK 23-2200
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 14 december 2023.
JE RK 23-2210-het verzoek met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 14 december 2023;
- het tijdens de mondelinge behandeling door mr. Serrarens overgelegde stuk.
JE RK 23-2211-het verzoek met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 14 december 2023;
- het tijdens de mondelinge behandeling door mr. Serrarens overgelegde stuk.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 februari 2023 [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 27 februari 2024. Bij dezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader tot 27 februari 2024.

3.Het verzoekJE RK 23-2200

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
JE RK 23-2210
3.2.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
JE RK 23-2211
3.3.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft aan de verzoeken ten aanzien van [minderjarige 1] ten grondslag gelegd dat [minderjarige 1] behoefte heeft aan een eigen ruimte zodat hij zich kan terugtrekken en zodat hij kan toekomen aan leren en ontwikkelen, dat is nu namelijk niet het geval. Hij heeft bij de vader een kleine kamer en de afgelopen periode zijn er een aantal ruzies geweest tussen [minderjarige 1] en de vader waarin de vader uitspraken heeft gedaan dat [minderjarige 1] uit huis moest, om vervolgens na een uur deze uitspraak in te trekken. Er is een scheefgroei in het gezag aan het ontstaan en [minderjarige 1] komt niet toe aan zijn eigen leerdoelen. Hij zit heel erg in zijn hoofd. De GI is met [minderjarige 1] , maar ook met beide ouders, bij het fasehuis gaan kijken en iedereen heeft hier een goed gevoel bij. Er is direct plek. [minderjarige 1] wil hier graag gaan wonen en contact houden met [minderjarige 2] en met zijn vader. Het contact met [minderjarige 2] wordt regelmatig geëvalueerd om te kijken wat de mogelijkheden zijn tot uitbreiding en afbouw van de begeleiding. Ook het contact met de moeder blijft bespreekbaar, maar het initiatief hiervoor ligt voornamelijk bij [minderjarige 1] . Sinds juni 2023 is er begeleiding vanuit [jeugdzorginstelling] en dat zal voorlopig nog voortgezet worden. Deze begeleiding is er ook voor [minderjarige 2] . Daarnaast is psycho-educatie ingezet voor de ouders.
De betrokkenheid van de GI vanuit het gedwongen kader blijft nodig om het komend jaar te kijken naar de rol van de ouders in het leven van [minderjarige 1] , de ontwikkeling van [minderjarige 1] in de gaten te blijven houden en hem waar nodig te motiveren voor hulpverlening. Hierbij is het voor [minderjarige 1] belangrijk om duidelijkheid te ervaren en zittingen brengen hem onrust. Daarom blijft de GI bij een termijn van twaalf maanden.
Ook voor [minderjarige 2] is een verlenging van de ondertoezichtstelling nog nodig. Het gaat dan met name om zorgen over zijn identiteitsontwikkeling, omdat hij geruime tijd geen contact heeft gehad met zijn vader. Nu is er sinds half december 2023 contact tussen de vader en [minderjarige 2] , maar dat is nog pril en dat moet gemonitord worden. De GI kan zich vinden in een verlenging voor de duur van zes maanden, om zo een tussentijds toetsingsmoment te creëren.
4.2.
[minderjarige 1] heeft tegen de kinderrechter gezegd dat hij samen met de GI is gaan kijken bij het fasehuis “[locatie]” te [plaats 1]. Hij vond het top en kijkt er naar uit om daarheen te gaan. Hij wil meer dingen zelf gaan doen, controle houden en meer ruimte voor zichzelf. Soms kan het hoog oplopen thuis met zijn vader, maar dat is gemiddeld eens in de twee maanden en daarna gaat het weer goed. [minderjarige 1] is echter toe aan deze stap. Ook is hij het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (als deze wordt verleend). Het verloop van het traject waarin hij zit gaat goed. Binnenkort wordt hij aangemeld bij een kliniek in [plaats 2] en zal hij nader begeleid worden. Hij praat hier echter met niemand over, want dat is iets van hemzelf. Ook wil hij nog geen hulpverlening. Daar wil hij mee wachten tot hij er zelf aan toe is. Tot slot heeft [minderjarige 1] verteld dat hij het contact met [minderjarige 2] net voldoende vindt. Eigenlijk wil hij meer contact. Wel vindt hij het fijn dat het contact nu op de locatie van [jeugdzorginstelling] plaatsvindt in plaats van bij zijn moeder thuis.
4.3.
Door en namens de moeder is ingestemd met de verzoeken ten aanzien van [minderjarige 1] . De moeder hoopt dat het fasehuis de juiste plek is voor hem. Er is veel gebeurd het afgelopen jaar. De moeder heeft geregeld contact gehad met [minderjarige 1] en hij is ook bij haar thuis gekomen, zonder dat de moeder hem pusht. Als hij [minderjarige 2] meer wil zien dan mag dat van de moeder, maar dan wel bij haar thuis en niet bij [jeugdzorginstelling] , dit in het belang van [minderjarige 2] . Hierbij wil ze ook duidelijke grenzen aangeven. Dat zij [minderjarige 1] zou hebben mishandeld wordt stellig betwist. Het is heel lastig geweest en zo ook het afscheid moeten nemen. Het proces waar [minderjarige 1] in zit accepteert de moeder nu. Zij dacht eerst dat het een fase was, maar beseft nu dat het is wat hij wil. Dat proces had tijd nodig.
Ten aanzien van [minderjarige 2] voert de moeder wel verweer. Er is geen noodzaak voor de ondertoezichtstelling. De zorgen die er waren zijn er niet meer. De omgang met de vader kan via het Uniform Hulpaanbod vanuit de bodemprocedure worden begeleid, daar is geen ondertoezichtstelling voor nodig. Namens de moeder wordt daarom gevraagd het verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] af te wijzen, dan wel slechts toe te wijzen voor een half jaar.
4.4.
Door en namens de vader wordt ingestemd met een verlenging van de ondertoezichtstelling van beide kinderen, maar het moet wel tot een afronding komen. Dat is mogelijk als [minderjarige 1] het goed doet in het fasehuis en er sprake is van structureel contact tussen de vader en [minderjarige 2] . Hij hoopt ook meer diepgaande informatie over [minderjarige 2] te krijgen van de moeder. De vader ondersteunt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , maar heeft moeite met de motivering die in de stukken van de GI staat opgenomen. Hij erkent dat [minderjarige 1] niet langer bij hem kan wonen, maar niet dat hij wegens persoonlijke problematiek onvoldoende tegemoet zou kunnen komen aan de ontwikkelingsbehoefte van [minderjarige 1] . Het gaat met name om de wisselwerking tussen [minderjarige 1] en de vader, de kleine ruimte die [minderjarige 1] nu heeft en het vertrouwen dat [minderjarige 1] is verloren in de vader, waardoor de vader weinig zicht heeft op de problematiek die [minderjarige 1] heeft. De vader ziet stemmingswisselingen bij [minderjarige 1] die atypisch zijn. Een toetsingsmoment na een half jaar zou wellicht goed zijn.

5.De beoordeling

5.1.
[minderjarige 1] (JE RK 22-2210 en JE RK 22-11)
5.1.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van 18 januari 2024 blijkt dat de eerder gestelde doelen nog onvoldoende zijn behaald. [minderjarige 1] heeft conform eigen wens geen contact met de moeder en de situatie waarin hij bij de vader woont verloopt ook niet op een dusdanige manier dat hij kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling en leerdoelen. Er zijn dan ook zorgen over zowel zijn identiteitsontwikkeling als zijn sociaal- emotionele ontwikkeling. [minderjarige 1] kan bij geen van de ouders wonen, zoals zij inmiddels beiden aangeven. Om die reden is er gezocht naar een passende woonplek voor [minderjarige 1] , waarbij is uitgekomen bij het fasehuis in [plaats 1]. Zowel [minderjarige 1] als de beide ouders zijn hier op bezoek gegaan en allemaal vinden ze dit een goede plek voor [minderjarige 1] om te gaan wonen. Het fasehuis kan [minderjarige 1] een eigen plek bieden waar hij zich kan terugtrekken en waarbij hij duidelijke kaders krijgt om toe te komen aan een stuk verwerking en eigen ontwikkeling. Met instemming van alle betrokkenen zal daarom op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder worden verleend met ingang van 18 januari 2024 en tot 24 februari 2024 (JE RK 23-2211).
5.1.2.
Gelet op het voorgaande is er nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en zijn de ouders (nog) niet in staat deze ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. Voortzetting van de begeleiding van de GI is noodzakelijk om de overplaatsing naar het fasehuis te begeleiden en monitoren, [minderjarige 1] indien nodig te motiveren voor hulpverlening, de ouders de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben en om het contact met beide ouders en [minderjarige 2] als aandachtspunt te blijven houden. De ondertoezichtstelling zal daarom worden verlengd (JE RK 23-2210). Om [minderjarige 1] de benodigde duidelijk te bieden zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van twaalf maanden, zodat onder regie en met begeleiding van de GI verder gewerkt kan worden aan de opgestelde doelen.
5.1.3.
De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zal ook meteen worden verlengd voor de duur van een jaar (JE RK 23-2210), omdat de kinderrechter het belangrijk vindt dat [minderjarige 1] geen onduidelijkheid ervaart of hij hier na de eerste maand langer mag blijven of niet.
5.2.
[minderjarige 2] (JE RK 23-2200)
5.2.1.
De vader is niet mede belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en wordt op grond van jurisprudentie dan in beginsel niet beschouwd als belanghebbende in een procedure omtrent een (verlenging van een) ondertoezichtstelling. Desondanks zal de kinderrechter hem – op zijn verzoek – aanmerken als belanghebbende, gelet op (een van) de doelen van de ondertoezichtstelling, namelijk het contact tussen [minderjarige 2] en de vader. Op dit moment worden hier de eerste stappen in gezet en vindt er geregeld contact plaats tussen hen. Hierdoor wordt zijn ‘family life’ rechtstreeks geraakt en dient hij ingevolge artikel 6 en 8 van het Europees Verdrag van Rechten van de Mens in voldoende mate in het besluitvormingsproces met betrekking tot kinderbeschermingsmaatregelen te worden betrokken.
5.2.2.
Ook ten aanzien van [minderjarige 2] vindt de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Over de ontwikkeling van [minderjarige 2] zijn weliswaar minder zorgen dan bij [minderjarige 1] , maar er is nog wel steeds de zorg over zijn identiteitsontwikkeling. Er is pas sinds kort een start gemaakt met het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] , alsook met geplande bezoeken tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit is nog een prille ontwikkeling en er is nog onvoldoende zicht op de beleving van [minderjarige 2] en hoe dit traject verder zal verlopen. Het is gelet op het ontbreken van contact tussen de ouders belangrijk dat een neutrale derde betrokken blijft om dit proces, alsook de belevingswereld van [minderjarige 2] , te blijven begeleiden en bijsturen waar dat nodig is. [jeugdzorginstelling] dient diepere gesprekken te voeren met [minderjarige 2] om te bezien hoe het écht met hem gaat en wat er in hem omgaat en om zo te bezien op welke wijze de contacten nader kunnen worden opgebouwd en wellicht op enig moment als regeling kunnen worden vastgesteld. Daarnaast moet er aandacht blijven voor de verstandhouding tussen de ouders. Deze is verstoord, terwijl er wel twee kinderen tussen hen in staan. Het is aan de GI en de ouders om een situatie te creëren die veilig en onbelast is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gelet op de huidige situatie en ontwikkeling in het contact zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengen voor de duur van zes maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW), zodat er een tussentijds toetsingsmoment plaatsvindt om te bezien of overgeschakeld kan worden naar het vrijwillig kader.
5.2.3.
De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek van de GI aanhouden tot
9 juli 2024 PRO FORMA. Aan de GI wordt verzocht om uiterlijk op genoemde pro forma datum te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling en of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd. Indien dat het geval is en een mondelinge behandeling wordt gewenst, dan zal deze gepland worden vóór 27 augustus 2024 en indien mogelijk tegelijk met de bodemprocedure die tussen de ouders loopt.
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank:
JE RK 23-2200
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] tot 27 augustus 2024;
6.2.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] aan tot
9 juli 2024 PRO FORMA, met het verzoek aan de GI om dan te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling en of het verzoek wordt gehandhaafd;
JE RK 23-2210
6.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 18 januari 2024 tot 27 februari 2024;
JE RK 23-2211
6.4.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] tot 27 februari 2025;
6.5.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 februari 2024 tot 27 februari 2025;
6.6.
verklaart de beslissing in alle drie de zaken uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Ginneke als griffier, en op schrift gesteld op 31 januari 2024
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.