Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het rijden op een trottoir in Breda op 19 november 2022. Hij heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep aangetekend, omdat hij vond dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Betrokkene stelde dat de richtingspijlen foutief waren aangegeven, waardoor hij per ongeluk in een voetgangersgebied terechtkwam. Tijdens de zitting heeft hij toegelicht dat hij niet bekend was in Breda en dat er werkzaamheden waren die hem dwongen om een omweg te maken.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft het beroep inhoudelijk ongegrond verklaard, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, omdat de gedraging voldoende was vastgesteld. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie. Dit was in strijd met de wet en leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft besloten de boete te matigen met 25% en uiteindelijk tot nihil, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de schending van de hoorplicht.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat het beroep gedeeltelijk gegrond is verklaard, de boete is gematigd tot nihil en de officier van justitie moet het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terugbetalen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.