In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir op de Veemarktstraat in Breda op 30 oktober 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 19 augustus 2024 was de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. Betrokkene had aangevoerd dat de boete onredelijk was, omdat zij een 81-jarige vrouw niet wilde laten lopen via een opengebroken weg. De zittingsvertegenwoordiger heeft echter gesteld dat betrokkene geen relevante bewijsstukken had overlegd ter onderbouwing van haar verklaring.
De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er een schending van de hoorplicht had plaatsgevonden, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd en de officier van justitie opgedragen het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd openbaar gedaan en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.