In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op een bromfiets in Vlissingen op 30 september 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 15 november 2024 was de gemachtigde van betrokkene, mr. B. de Jong, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. Z. Fluitsma, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De gemachtigde van betrokkene heeft aangevoerd dat de opgelegde sanctie te hoog is en heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger heeft het verzoek gedaan om het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren en het boetebedrag te verlagen naar € 240,00, met een verzoek om een matiging van 25% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. De boete is daarom verlaagd naar € 204,00, plus administratiekosten. Tevens is de officier van justitie veroordeeld tot het terugbetalen van het te veel betaalde bedrag van € 146,00 aan betrokkene en is een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.