Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het zonder ontheffing parkeren van een voertuig langer dan 6 meter of hoger dan 2,4 meter op een verboden plaats te Breda op 16 oktober 2022. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, maar betrokkene en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De gemachtigde heeft aangevoerd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden, omdat uit de verklaring van de verbalisant niet blijkt hoe vastgesteld is dat het voertuig aan de opgelegde voorwaarden voldeed. De verbalisant heeft bovendien in een aanvullend proces-verbaal verklaard dat hij het voertuig niet heeft opgemeten en dat het voertuig het uitzicht niet belemmerde. De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat er twijfel bestond over de feiten.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedraging heeft plaatsgevonden. De boete is ten onrechte opgelegd, en het beroep is gegrond verklaard. De beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete is opgelegd, zijn vernietigd. Betrokkene heeft recht op terugbetaling van de betaalde zekerheid en de officier van justitie is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 749,- bedragen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.