Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op een bromfiets. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 19 augustus 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig om de zaak te bepleiten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat de boete niet in verhouding stond tot de omstandigheden van de gedraging, aangezien de betrokkene op een bromfiets reed en niet in een personenauto. De kantonrechter heeft daarom besloten om de boete te matigen van € 260,- naar € 240,-. Daarnaast is er geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf tot een verdere matiging van de boete.
De beslissing van de officier van justitie is gedeeltelijk gewijzigd, en de kantonrechter heeft bepaald dat het bedrag dat de betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. Tevens is er een proceskostenvergoeding toegekend aan de betrokkene. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.