ECLI:NL:RBZWB:2024:8593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
C/02/426844 / FA RK 24-4381
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachtprocedure inzake zorgmachtiging en beëindiging van zorg in een woonvoorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een klachtprocedure die voortvloeide uit een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen, had een klacht ingediend tegen de beslissing van zijn zorgaanbieder om hem uit de woonvoorziening te ontslaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klacht van betrokkene ongegrond is verklaard, omdat hij op vrijwillige basis in de woonvoorziening verbleef en de zorgaanbieder niet verplicht was om hem daar te houden. De rechtbank heeft de relevante stukken en de mondelinge behandeling in overweging genomen, waarbij de psychiater van betrokkene zijn standpunt heeft toegelicht. De rechtbank concludeert dat de zorgplicht van de zorgaanbieder enkel betrekking heeft op verplichte zorg, en dat de beëindiging van de zorg in de woonvoorziening niet onder de Wvggz valt. De rechtbank heeft de klacht van betrokkene als niet-ontvankelijk verklaard en de beslissing van de klachtencommissie bevestigd. De rechtbank heeft tevens opgemerkt dat de beslissing van de zorgaanbieder mogelijk gevolgen kan hebben voor de toekomstige zorgbehoefte van betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426844 / FA RK 24-4381
Datum uitspraak: 18 oktober 2024
Beschikking over een klacht ex artikel 10:7 Wvggz
op het verzoek van
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1962 in [geboorteplaats],
hierna te noemen betrokkene,
wonend in [plaats] in de [accommodatie],
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 september 2024;
  • de beschikking op het schorsingsverzoek van deze rechtbank van 27 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft met instemming van partijen ten overstaan van mr. P.L.J.M. van Dun, optredend als rechter-commissaris, met gesloten deuren plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [naam 1], als psychiater verbonden aan [accommodatie].
Voorts waren daarbij aanwezig maar zijn niet gehoord:
  • de heer [naam 2], AIOS;
  • mevrouw [naam 3], begeleidster.
1.3.
Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal is op 17 oktober 2024 aan partijen gezonden en ter beschikking gesteld van de meervoudige kamer. Thans zal door de meervoudige kamer op het verzoek worden beslist. Mr. Van Dun maakt onderdeel uit van de meervoudige kamer die op het verzoek beslist.

2.Feiten en procesverloop

2.1.
Sinds 2021 woont betrokkene aan [adres] te [plaats] in [de woonvoorziening], welke woonvoorziening deel uitmaakt van een aan de [straat] te [plaats] gelegen accommodatie in de zin van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) van de [accommodatie].
2.2.
Bij beschikking van 19 oktober 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van bipolaire stemmingsstoornissen, disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen en middelgerelateerde- en verslavingsstoornissen, waaruit ernstig nadeel voortvloeit. Om dit ernstig nadeel te voorkomen is ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 19 oktober 2024. Bij die zorgmachtiging zijn de volgende vormen van verplichte zorg opgenomen:
- toedienen van medicatie;
- verrichten van medische controles;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrags-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrags-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.3.
Bij brief van 27 augustus 2024 heeft de zorgverantwoordelijke psychiater ([naam 1]) aan betrokkene medegedeeld dat hij per 24 september 2024 zal worden ontslagen uit de instelling te [plaats].
2.4.
Bij brief van 5 september 2024 heeft betrokkene tegen de voornoemde beslissing van de psychiater een klacht ingediend bij de Regionale Klachtencommissie Midden en West Brabant. De klacht richt zich tegen het besluit tot gedwongen ontslag uit het wooncomplex [de woonvoorziening]. Betrokkene wil niet op straat komen en wenst de zorg in [de woonvoorziening] te blijven ontvangen. Volgens betrokkene is de zorgaanbieder daartoe verplicht op grond van artikel 8:7 lid 1 Wvggz.
2.5.
Bij uitspraak van 11 september 2024 heeft de klachtencommissie zich onbevoegd verklaard en tevens geoordeeld dat de klacht niet-ontvankelijk is. De motivering komt er in de kern op neer dat betrokkene opkomt tegen een ontslag uit een vrijwillige woonvorm, waardoor verplichte zorg, als in het gedwongen opnemen in een accommodatie, niet aan de orde is en zodoende de Wvggz niet van toepassing is. De uitspraak is op 16 september 2024 verzonden aan betrokkene.
2.6.
Bij beschikking van 18 september 2024 heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene opnieuw een zorgmachtiging verleend tot en met 18 september 2025. Daarbij zijn dezelfde vormen van verplichte zorg opgenomen als die bij de eerdergenoemde zorgmachtiging waren opgenomen, met uitzondering van het verrichten van medische controles.
2.7.
Op 20 september 2024 heeft de advocaat van betrokkene namens betrokkene bij de rechtbank verzoeken als bedoeld in de artikelen 10:7 en 10:9 Wvggz ingediend.
2.8.
Bij beschikking van 27 september 2024 heeft de rechtbank het namens betrokkene gedane verzoek ex artikel 10:9 Wvggz tot schorsing van de beslissing van de zorgverantwoordelijke psychiater tot ontslag uit de instelling afgewezen.
2.9.
Op 2 oktober is het ontslag van betrokkene uit de instelling geëffectueerd.

3.Het verzoek

Het verzoek van betrokkene ex artikel 10:7 Wvggz strekt ertoe om bij beschikking te bepalen dat de klachten van verzoeker gegrond zijn en de zorgaanbieder te verplichten de zorg bestaande uit de opname van verzoeker in de accommodatie [de woonvoorziening] (aan [adres], [plaats]) te verlenen en de zorgaanbieder te verbieden verzoeker uit deze accommodatie te ontslaan.

4.De standpunten

4.1.
Betrokkene heeft in zijn verzoek allereerst het formele standpunt ingenomen, kort en zakelijk weergegeven, dat de klachtencommissie zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en zijn klacht ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Betrokkene heeft zich in zijn verzoek verder inhoudelijk op het standpunt gesteld, kort en zakelijk weergegeven, dat hij het niet terecht en ook in strijd met de zorgplicht van de zorgaanbieder vindt, dat hij uit de accommodatie wordt ontslagen vanwege door hem gedane gedragingen en uitlatingen die voortkomen uit zijn psychische stoornis. Dit temeer omdat met name uitlatingen van hem wel zorgelijk en dreigend voor buitenstaanders kúnnen overkomen maar niet werkelijk gemeend zijn. De veiligheid van de medebewoners en begeleiders is dan ook nooit in het geding geweest. Betrokkene verblijft niet alleen graag in [de woonvoorziening], maar zijn opname daar is recent ook bevestigd in de zorgmachtiging van 18 september 2024. Op het moment dat betrokkene op straat wordt gezet, terwijl het nog maar de vraag is of hij elders terecht kan en adequate zorg/toezicht met name voor wat betreft zijn noodzakelijke medicatie-inname zal krijgen, is het risico op psychische decompensatie groot.
4.3.
De psychiater heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort en zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat betrokkene geheel vrijwillig op [de woonvoorziening] woont. De in de zorgmachtiging opgenomen verplichte zorg “opnemen in een accommodatie” is daarvoor dan ook niet ingezet, terwijl die verplichte zorg volgens de psychiater bovendien énkel ziet op een opname op de HIC in het geval betrokkene psychisch decompenseert.
Volgens de psychiater toont betrokkene vanaf juli 2024 ontoelaatbaar gedrag en is hij daar door de psychiater ook herhaaldelijk op aangesproken. In juli 2024 is betrokkene op de HIC opgenomen om zijn gedrag te observeren. De psychiater stelt dat de gedragsproblematiek van betrokkene voortvloeit uit zijn disruptieve impulsbeheersingsstoornis en andere gedragsstoornissen en dus niet uit zijn bipolaire stemmingsstoornis. Een opname op de HIC is echter alleen bedoeld voor het stabiliseren van zijn bipolaire stemmingsstoornis en niet voor zijn disruptieve impulsbeheersingsstoornis. Voor zijn disruptieve impulsbeheersingsstoornis wordt hij ook niet in [de woonvoorziening] c.q de instelling waar [de woonvoorziening] deel van uitmaakt behandeld. Ondanks meerdere waarschuwingen en gesprekken van de psychiater met betrokkene, blijft hij nog steeds ontoelaatbaar agressief en bedreigend gedrag vertonen. Dit werkt volgens de psychiater zodanig groeps-ontwrichtend, dat het naar zijn oordeel niet langer verantwoord is om betrokkene op [de woonvoorziening] te laten wonen. De medewerkers van [de woonvoorziening] hebben niet meer de draagkracht om betrokkene te begeleiden en de psychiater heeft er geen vertrouwen in dat betrokkene zijn gedrag zal verbeteren. Betrokkene is aangeboden om in gesprek te gaan met maatschappelijk werk over een passende woonvoorziening, maar betrokkene houdt dat af. De psychiater ziet mogelijkheden om betrokkene in een ambulante setting hulp en ondersteuning te bieden. Het is daarbij belangrijk dat het betreffende ambulante team erop toeziet dat hij zijn medicatie blijft innemen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt vast dat betrokkene onder verwijzing naar artikel 10:3 jo. 8:7 lid 1 Wvggz een klacht heeft ingediend bij de Regionale Klachtencommissie Midden en West Brabant. Door de klachtencommissie is op die klacht een beslissing genomen. Betrokkene kan die beslissing op grond van artikel 10:7 lid 1 Wvggz ter toetsing voorleggen aan de rechtbank. Het verzoekschrift is bovendien ingediend binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn. De rechtbank zal het verzoek daarom in behandeling nemen.
5.2.
In de kern komt de klacht van betrokkene er op neer dat de zorgaanbieder, door het beëindigen van de zorg in [de woonvoorziening], in strijd handelt met de zorgplicht op grond van artikel 8:7 lid 1 Wvggz. Betrokkene acht zich op basis hiervan klachtgerechtigd op grond van artikel 10:3 Wvggz.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.3.
Op grond van artikel 8:7 lid 1 Wvggz is de zorgaanbieder verplicht de zorg, genoemd in de zorgmachtiging, te verlenen. In het verlengde hiervan is in artikel 8:7 lid 2 Wvggz bepaald dat de zorgaanbieder, naast de tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel, alleen de vormen van verplichte zorg kan verlenen die zijn opgenomen in de zorgmachtiging, de crisismaatregel of een beslissing op grond van artikelen 8:11 tot en met 8:14 Wvggz. Door betrokkene kan op grond van artikel 10:3, aanhef en onder e Wvggz worden geklaagd over een verplichting of beslissing op grond van artikel 8:7 Wvggz.
5.4.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld wat de reikwijdte is van het begrip ‘zorg’ in artikel 8:7 lid 1 Wvggz en met name de vraag of daarmee, zoals betrokkene blijkens zijn klacht en verzoek kennelijk van mening is, naast verplichte zorg ook vrijwillige zorg dient te worden verstaan.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.5.
Uit de wetsgeschiedenis en de toelichting op artikel 8:7 lid 1 Wvggz kan worden afgeleid dat deze bepaling de algemene verplichting voor de zorgaanbieder betreft om de interventies op het terrein van de zorg die zijn vastgelegd in een rechterlijke machtiging (of een crisismaatregel) ook daadwerkelijk te verlenen. Betrokkene kan hieraan aldus een recht op zorg ontlenen. Uit artikel 8:7 lid 1 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 8:7 lid 2 Wvggz volgt expliciet dat alleen verplichte zorg die is toegestaan door de rechter of, in geval van een crisismaatregel, de burgemeester, kan en dan ook moet worden verleend, als de noodzaak daartoe bestaat. Het begrip ‘zorg’ moet volgens de rechtbank dan ook zo worden verstaan dat dit niet verder reikt dan het toepassen van ‘verplichte zorg’.
5.6.
Niet ter discussie staat dat betrokkene op vrijwillige basis bij [de woonvoorziening] verblijft althans verbleef en daar ook niet wenst weg te gaan. Die wens ligt ook ten grondslag aan het initiëren van de klacht- en de onderhavige procedure. De in de zorgmachtiging opgenomen verplichte zorgvorm “opnemen in een accommodatie” is en hoeft om die reden niet te worden toegepast. Voor wat betreft het verblijf van betrokkene is gelet hierop geen sprake van verplichte zorg of de beëindiging daarvan. De rechtbank neemt daarbij overigens in aanmerking dat de in de zorgmachtiging opgenomen verplichte zorgvorm ‘opnemen in de accommodatie’ niet op het verblijf van betrokkene in [de woonvoorziening] ziet, maar op een mogelijke opname op de HIC indien betrokkene zou decompenseren. Zulks is niet aan de orde.
5.7.
Dit betekent dat artikel 8:7 van de Wvggz niet van toepassing is op de situatie van betrokkene. De klacht valt ook niet anderszins onder het bereik van de Wvggz, omdat deze ook anderszins onder de limitatieve opsomming in artikel 10:3 Wvggz valt.
5.8.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de klachtencommissie de klacht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank oordeelt de klacht ongegrond.
Ten overvloede
5.9.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat deze beslissing onverlet laat dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de afweging die in het geval van betrokkene is gemaakt. Het ligt immers in de rede dat door het ontzeggen van een permanente woonplek betrokkene weer zal terugvallen en het dientengevolge weer noodzakelijk zal worden om verplichte zorg te bieden.

6.De beslissing

De rechtbank:
- Verklaart de klacht ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Dun, voorzitter en tevens rechter, mr. Weerkamp, rechter en mr. De Jong, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024 in aanwezigheid van Weterings, griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.