Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op een trottoir, voetpad of fietspad op 11 augustus 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft de betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Betrokkene heeft foto’s en een routebeschrijving overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar heeft ook erkend dat er een schending van de hoorplicht had plaatsgevonden, wat aanleiding gaf tot een matiging van de boete.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Ondanks de verwarrende situatie door wegwerkzaamheden, blijft het de verantwoordelijkheid van de weggebruiker om op de bebording te letten. De kantonrechter heeft de boete echter gematigd met 25% vanwege de schending van de hoorplicht en de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk is de boete vastgesteld op € 84,38, en moet de officier van justitie een te veel betaald bedrag aan de betrokkene terugbetalen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.