Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op een trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op 6 september 2022. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 4 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, inderdaad heeft plaatsgevonden. De wegindeling voldeed aan de voorwaarden van het beleidskader digitale handhaving, waardoor de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%.
De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, waarbij de boete is gematigd tot € 112,50, plus administratiekosten. Daarnaast is de officier van justitie opgedragen om het bedrag van € 37,50 dat te veel als zekerheid is betaald, terug te betalen aan de betrokkene. De proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 437,50, omdat de overschrijding van de redelijke termijn alleen betrekking had op de fase bij de kantonrechter. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.