Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet op de eerste vordering ter inzage afgeven van zijn rijbewijs op de Heksendans te Breda op 14 oktober 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 4 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook overwogen dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6, lid 1 van het EVRM. De procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter had langer dan twee jaar geduurd, wat resulteerde in een matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en de boete gematigd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten. Tevens is de officier van justitie opgedragen om het bedrag van € 25,- dat de betrokkene te veel had betaald aan zekerheidstelling, terug te betalen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de kantonrechter en de griffier.