Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 3 februari 2023. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de stukken in het dossier, waaronder foto’s en schouwrapporten. De betrokkene stelde dat de foto’s geen bewijs konden leveren voor de overtreding, omdat de locatie niet zichtbaar was. De zittingsvertegenwoordiger heeft echter aangevoerd dat de verklaring van de verbalisant en de beschikbare documenten voldoende bewijs boden voor de gedraging. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging, tenzij er specifieke feiten zijn die aan de juistheid van die verklaring twijfelen.
Na beoordeling van de argumenten van de betrokkene, concludeerde de kantonrechter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De boete werd als terecht opgelegd beschouwd en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. S. Speekenbrink, bijgestaan door griffier L.I.M. Appels.