Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een plaats die bestemd is voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen, gelegen aan de Antwerpenstraat te Breda, op 29 december 2022 om 15:10 uur. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 4 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat zij dagelijks pakketjes laadt en lost voor een DHL-servicepunt en dat er afspraken waren gemaakt met een collega van de verbalisant over het parkeren op de betreffende locatie. Tevens stelde de betrokkene dat zij over een gehandicaptenkaart beschikt, wat haar zou toestaan om daar te parkeren.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging en dat de betrokkene onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van laden en lossen. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om de boete te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. S. Speekenbrink, bijgestaan door griffier L.I.M. Appels.