In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het negeren van een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 1 november 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, maar deze verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 4 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, My Legal Consultancy, had geen gronden aangevoerd in het beroepschrift. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren. De kantonrechter overwoog dat de termijn voor het indienen van beroep bij de officier van justitie op 3 januari 2023 eindigde, maar dat het beroepschrift pas op 6 januari 2023 was ontvangen, wat te laat was. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep konden rechtvaardigen.
Daarom verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de officier van justitie. Wel oordeelde de kantonrechter dat de verhogingen van de boete, die de officier van justitie had opgelegd, moesten vervallen en dat het bedrag van € 200,- aan betrokkene moest worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Speekenbrink, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.