Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het stilstaan van een voertuig op een kruispunt op de Strijenstraat te Oosterhout op 31 januari 2023. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft betrokkene zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Betrokkene voelde zich onveilig bij de verbalisant en had een trauma door eerdere ervaringen. Hij verzocht om de verhoging van de boete kwijt te schelden en om in termijnen te betalen, aangezien hij momenteel geen inkomen had buiten zijn studiefinanciering.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om de zekerheid op nihil te stellen en het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het te laat was ingediend. De kantonrechter overwoog dat de termijn voor het instellen van beroep bij de kantonrechter op grond van de Algemene wet bestuursrecht zes weken bedraagt, en dat deze termijn in dit geval op 11 juli 2023 eindigde. Het beroepschrift was echter pas op 10 augustus 2023 ontvangen, wat te laat was. De kantonrechter oordeelde dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren waardoor het te laat indienen van het beroep niet aan hem kon worden toegerekend.
Desondanks besloot de kantonrechter, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, dat de verhogingen ongedaan gemaakt moesten worden. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Speekenbrink, bijgestaan door griffier L.I.M. Appels, en werd openbaar uitgesproken op 4 november 2024.