In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van betrokkene, geboren in 1947. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was om gehoord te worden tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond op dezelfde dag. Betrokkene was benaderd door de rechter en zijn advocaat, maar weigerde om naar binnen te gaan voor de behandeling. De advocaat van betrokkene heeft het verzoek van het CIZ betwist, maar erkende dat aan de wettelijke vereisten voor verplichte zorg lijkt te zijn voldaan.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat betrokkene lijdt aan de ziekte van Alzheimer en dat hij een gebrek aan ziektebesef en inzicht vertoont. Dit leidt tot ernstig nadeel, waaronder ernstige psychische schade, verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Betrokkene is volledig afhankelijk van zijn echtgenote en vertoont gedragingen die haar overbelasten. De rechtbank concludeert dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, ondanks de weigering van betrokkene om zorgalternatieven te accepteren.
De rechtbank heeft daarom besloten om de gevraagde machtiging voor de duur van zes maanden te verlenen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter W. Willemsen, met griffier mr. Brok aanwezig. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.