ECLI:NL:RBZWB:2024:865

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/02/411506/FA RK 23-3175
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot raadsonderzoek, bepaling voorlopige zorgregeling en kinderbijdrage in een familiekwestie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2024, is een verzoek ingediend tot raadsonderzoek en de bepaling van een voorlopige zorgregeling en kinderbijdrage. De betrokken partijen zijn de vrouw, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, en de man, eveneens vertegenwoordigd door een bewindvoerder. De zaak betreft een minderjarig kind, geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man, en de vrouw heeft ook een ander minderjarig kind uit een eerdere relatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

De vrouw verzoekt om het hoofdverblijf van het minderjarige kind bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen die contact tussen de man en het kind regelt. De man verzoekt op zijn beurt om het hoofdverblijf van het kind bij hem te bepalen en heeft ook een zelfstandig verzoek ingediend voor een zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een voorlopige zorgregeling is die door partijen wordt nageleefd, en dat er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is om de beste hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor het kind te bepalen.

De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad. Tevens is er overeenstemming bereikt over de kinderbijdrage die de man aan de vrouw moet betalen, vastgesteld op € 200 per maand, met ingang van 1 januari 2024. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot een toekomstige zitting, waarbij de Raad gevraagd is om een rapport op te stellen over de situatie van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/411506/FA RK 23-3175
beschikking d.d. 23 januari 2024
in de zaak van
[bewindvoerder 1] ,handelende onder de naam [bewindvoeringskantoor 1] in de hoedanigheid van (opvolgend) bewindvoerder over de goederen van
[de vrouw],
zaakdoende te [plaats 1] ,
hierna te noemen de [bewindvoerder 1] ,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N. Wouters, gevestigd te Middelburg,
tegen
[bewindvoerder 2], handelende onder de naam [bewindvoeringskantoor 2] in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen
van
[de man] ,
zaakdoende te [plaats 1] ,
hierna te noemen de [bewindvoerder 2] ,
en
[de man] ,
wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Schijvenaars, gevestigd te Vlissingen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad).
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 5 juli 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 28 december 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 2 januari 2024 van mr. Wouters, met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 5 januari 2024 van mr. Schijvenaars, met bijlage;
- het F9-formulier d.d. 5 januari 2024 van mr. Wouters, met bijlage;
- het F9-formulier d.d. 5 januari 2024 van mr. Wouters, met bijlage;
- het F9-formulier d.d. 9 januari 2024 van mr. Schijvenaars, met bijlage.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 11 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen in persoon, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren:
[minderjarige 1]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015.
2.3.
Genoemd kind is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige.
2.4.
De vrouw heeft nog een minderjarig kind uit een andere relatie, te weten [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2009.

3.verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt:
  • bepaling dat de minderjarige haar hoofdverblijf zal hebben bij haar;
  • te bepalen dat tussen de man en de minderjarige een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige gerechtigd zijn tot contact met elkaar éénmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school t/m maandagochtend voor school, alsmede de helft van de schoolvakanties, althans een zorgregeling vast te stellen zoals uw rechtbank in goede justitie juist acht;
  • (met toestemming van haar bewindvoerder) vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 252,= per maand met ingang van 1 mei 2023;
3.2.
De man voert verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek:
- te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijf zal hebben bij hem;
- een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige 1] een weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijft,
en
subsidiair:
- een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige 1] de ene week vier dagen
en de andere week drie dagen bij de man verblijft;
- ( met toestemming van zijn bewindvoerder) een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te bepalen die uw rechtbank juist acht en met ingang van de datum van de beschikking van uw rechtbank.

4.De beoordeling

Hoofdverblijf en zorgregeling
4.1.
Door en namens partijen is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij, in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de Raad en het daaruit voortkomend advies van de Raad, de nu al lopende voorlopige zorgregeling zullen blijven hanteren. Dit houdt in dat [minderjarige 1] de ene week vier dagen bij de man verblijft en de andere week drie dagen. Partijen vragen de rechtbank de Raad te verzoeken om het reeds aanhangige beschermingsonderzoek uit te breiden naar een onderzoek naar de beste hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] alsook onderzoek te doen naar de zorgregeling die het meest in haar belang is. Partijen hebben de rechtbank verzocht om de verzoeken ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling aan te houden in afwachting van het onderzoek van de Raad en voornoemde voorlopige zorgregeling vast te leggen.
4.2.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen geven op de verzoeken omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling. Met partijen en de Raad vindt de rechtbank het daarom noodzakelijk dat de Raad het beschermingsonderzoek uitbreidt. De rechtbank verzoekt de Raad, locatie Middelburg daarom om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
4.3.
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak ten aanzien van de verzoeken omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling worden aangehouden en verwezen naar de
familiekamerrol van dinsdag [datum] 2024.
4.4.
De door partijen bereikte overeenstemming ten aanzien van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken komt de rechtbank niet ongegrond voor en ook niet in strijd met het belang van [minderjarige 1] en zal daarom op onderstaande wijze worden toegewezen. De rechtbank benadrukt hierbij dat het van belang is dat er een duidelijk schema komt waaruit volgt wanneer [minderjarige 1] bij wie verblijft en hoe en op welk moment de overdrachten plaatsvinden, zodat iedereen weet wat van hem of haar wordt verwacht en misverstanden kunnen worden voorkomen. Onduidelijkheid daarover acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige 1] . De rechtbank ziet hierbij een belangrijke rol weggelegd voor de advocaten van partijen; zij zullen er zorg voor moeten dragen dat er een duidelijke regelmaat zit in de zorgregeling. De cyclus die iedere twee weken doorlopen wordt, moet met de wisseltijden erbij op papier komen te staan.
Kinderbijdrage
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens partijen naar voren gebracht dat zij (alsnog) overeenstemming hebben bereikt omtrent de door de man te betalen kinderbijdrage. Zij zijn overeengekomen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen en bedrag van € 200,= met ingang van 1 januari 2024. Partijen zijn hierbij uitgegaan van een zorgkorting van 35%, passend bij een co-ouderschapsregeling.
4.6.
Deze overeenstemming komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom op onderstaande wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Middelburg een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de advocaten van) partijen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat tussen de man en de [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015, een
voorlopigezorgregeling geldt waarbij de minderjarige de ene week vier dagen en de andere week drie dagen bij de man verblijft, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.4 is overwogen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van 1 januari 2024 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 200,= per maand;
houdt de behandeling van deze zaak ten aanzien van het hoofdverblijf en de definitieve zorgregeling aan tot de
familiekamerrol van dinsdag [datum] 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, en, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.