In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een minderjarige, hierna te noemen betrokkene, geboren op [geboortedag] 2008. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken. Betrokkene verblijft op dat moment in GGZ Breburg en heeft eerder een suïcidepoging gedaan door 50 stuks paracetamol in te nemen. De burgemeester van Breda had de crisismaatregel op 16 oktober 2024 genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 oktober 2024 zijn betrokkene, haar advocaat mr. J.J. van 't Hoff, de behandelend psychiater en haar moeder gehoord. Betrokkene gaf aan dat het goed met haar gaat, maar de behandelaar en de moeder uitten zorgen over haar veiligheid en de noodzaak van voortzetting van de crisismaatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de crisissituatie zo ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. De rechtbank verleende de gevraagde machtiging voor de duur van één week en stelde dat verplichte zorg noodzakelijk was om het nadeel af te wenden. De rechtbank heeft de overige door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg niet noodzakelijk geacht. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Willemsen, rechter, in aanwezigheid van mr. Brok, griffier.