In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1943. De rechtbank heeft de procedure opgestart na ontvangst van het verzoekschrift op 4 oktober 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 oktober 2024, waarbij de behandeling werd aangehouden in afwachting van een recente medische verklaring. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2024 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, zijn advocaat, en zorgprofessionals. De betrokkene heeft aangegeven dat hij zich nog kan organiseren, ondanks zijn diagnose van Alzheimer, en dat hij problemen ondervindt met zijn identiteitspapieren en financiële situatie. De advocaat van de betrokkene pleitte voor afwijzing van het verzoek, terwijl de behandelaar van de betrokkene aangaf dat hij ondersteuning nodig heeft en dat zijn woning onbewoonbaar is verklaard. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de gevraagde machtiging voor de duur van zes maanden te verlenen, omdat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening en er ernstig nadeel dreigt als gevolg van zijn situatie. De rechtbank concludeert dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen, en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.