In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een minderjarige betrokkene, geboren in 2006. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, omdat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene en anderen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de betrokkene, haar advocaat, en verschillende zorgverleners zijn gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene verblijft in een GGZ-instelling en dat er ernstige zorgen zijn over haar mentale gezondheid. De behandelende psychiater heeft aangegeven dat de betrokkene suïcidaal gedrag vertoont en dat er een risico bestaat op ernstig lichamelijk letsel, zowel voor haarzelf als voor anderen. De betrokkene heeft uitgesproken dat ze de drang heeft om anderen te schaden en dat ze in het verleden al met een mes heeft gedreigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de crisismaatregel noodzakelijk is om de veiligheid van de betrokkene en haar omgeving te waarborgen.
De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van drie weken, waarbij de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgelegd: beperking van de bewegingsvrijheid, toezicht op de betrokkene, onderzoek van de woon- of verblijfsruimte, en opname in een accommodatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de verplichte zorg evenredig en effectief is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beslissing.