In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van partijen, die in 2008 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding en om nevenvoorzieningen met betrekking tot de minderjarige kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2024 is de ontvankelijkheid van de verzoeken behandeld. De vrouw was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. I. de Dobbelaere-Woets. De man heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen de Poolse nationaliteit bezitten en dat de zaak internationale privaatrechtelijke aspecten heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij rechtsmacht heeft en naar Nederlands recht dient te beslissen. De vrouw heeft aangegeven dat het haar niet is gelukt een ouderschapsplan op te stellen, ondanks diverse pogingen. De rechtbank heeft de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding, omdat van haar redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een ouderschapsplan wordt overgelegd.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen, waarbij is bepaald dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Daarnaast is de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de man een bijdrage van € 250 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De zorgregeling voor de kinderen is vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de vrouw toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Van de Kraats, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Oude Weernink.