In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1999. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken. De rechtbank heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de betrokkene in isolatie verbleef en niet gehoord wilde worden. De advocaat van de betrokkene heeft namens hem een standpunt ingenomen, maar kon dit niet verder onderbouwen omdat hij betrokkene niet had kunnen spreken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, waaronder levensgevaar en ernstige psychische schade. De betrokkene vertoonde mutisme en had moeite met het innemen van medicatie. Er waren incidenten voorgevallen die leidden tot zijn isolatie, en er werd vermoed dat zijn gedrag voortkwam uit een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrumstoornis.
De rechtbank oordeelde dat de gevraagde vormen van verplichte zorg noodzakelijk waren om het dreigende nadeel af te wenden. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel werd verleend, met de mogelijkheid tot het toepassen van verschillende vormen van zorg, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beslissing.