In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om zorgmachtiging. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden voor een betrokkene, geboren in 1968, die momenteel verblijft in een accommodatie. De rechtbank heeft de procedure op 13 november 2024 gestart met het indienen van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling vond plaats met gesloten deuren. Tijdens deze behandeling zijn de betrokkene en haar advocaat, mr. M.A. Breewel-Witteveen, gehoord, evenals een verpleegkundig specialist die als behandelaar fungeert. De betrokkene heeft aangegeven dat zij vrijwillig haar medicatie blijft innemen en dat zij het belangrijk vindt om naar huis te kunnen, omdat zij zich in de instelling niet beter voelt. De behandelaar heeft echter aangegeven dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, waaronder een recidiverende depressieve stoornis en persoonlijkheidsstoornissen, en dat de zorgmachtiging noodzakelijk is om haar aan de behandeling te houden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis die ernstig nadeel kan veroorzaken, waaronder levensgevaar en ernstige psychische schade. Ondanks de bezorgdheid van de behandelaar over de samenwerking zonder zorgmachtiging, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de betrokkene op vrijwillige basis de noodzakelijke zorg zal accepteren en zich niet zal verzetten tegen de behandeling. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat niet voldaan wordt aan de wettelijke criteria voor het verlenen van de zorgmachtiging en heeft het verzoek afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.