In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1991. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, omdat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. De betrokkene verblijft in een GGZ-instelling en heeft te maken met een psychotische episode, waarbij zij onder andere achterdochtig is en gevaarlijk gedrag vertoont. Tijdens de mondelinge behandeling is de betrokkene gehoord, bijgestaan door haar advocaat, en is er ook een psychiater aanwezig geweest die de situatie van de betrokkene heeft toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat is om zelfstandig te functioneren en dat er een risico bestaat op levensgevaar en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank heeft daarom besloten om de gevraagde machtiging te verlenen, met de noodzaak tot het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en opname in een accommodatie. De rechtbank oordeelt dat de verplichte zorg noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. De machtiging geldt tot en met 19 december 2024.