ECLI:NL:RBZWB:2024:8700
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L. Weerkamp
- Rechtspraak.nl
Beroep inzake WOZ woning, waarde vaststelling en proceskostenvergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 16 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar behandeld. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in Middelburg, die door de heffingsambtenaar op 1 januari 2022 is vastgesteld op € 279.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelt dat de waarde op de waardepeildatum € 256.000 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 25 oktober 2024 zijn zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.
De rechtbank heeft ook de stelling van de belanghebbende over de schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ beoordeeld. De rechtbank komt tot de conclusie dat, zelfs als er sprake zou zijn van een schending, de belanghebbende niet benadeeld is en daarom geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.