Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/3870, waarin belanghebbende beroep aantekende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland. Het beroep betreft de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, op 1 januari 2022, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 368.000. Belanghebbende was van mening dat de waarde op € 342.000 zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens had verstrekt en dat er geen schending was van artikel 40, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde op basis van vergelijkingsobjecten had bepaald en dat deze objecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van belanghebbende. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.