ECLI:NL:RBZWB:2024:8734

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/02/426731 / KG ZA 24-456
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • B. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van afspraken over activiteiten van minderjarigen in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, heeft de vrouw, eiseres, een vordering ingediend tegen de man, gedaagde, met betrekking tot de deelname van hun minderjarige dochter aan dansactiviteiten. De vrouw vorderde dat de man ervoor zou zorgen dat hun dochter, [minderjarige], op zijn zorgdagen zou deelnemen aan de activiteiten van [dansschool] en [danspedagoog], met een dwangsom van € 1.000 per dag dat zij afwezig zou zijn. De man verweerde zich tegen deze vordering en stelde dat hij zijn dochter altijd naar de trainingen probeert te brengen, maar dat er uitzonderingen zijn, zoals haar kinderfeestje en andere geldige redenen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 november 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig en uitte zorgen over de situatie van [minderjarige]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang had bij haar vordering, omdat niet was aangetoond dat het missen van meer dan twee trainingen per periode zou leiden tot uitsluiting van deelname aan [dansschool]. Bovendien werd opgemerkt dat het opleggen van een dwangsom niet in het belang van [minderjarige] zou zijn, aangezien dit de relatie tussen haar en de man zou kunnen schaden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 19 november 2024 door mr. Bogaert, in aanwezigheid van griffier mr. Reijerse.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/426731 / KG ZA 24-456
Vonnis in kort geding van 19 november 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna: de man,
advocaat mr. N.J.R.M. Elings,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met de producties 1 tot en met 5;
  • de brief van mr. Elings van 29 oktober 2024, met de producties 1 tot en met 3;
  • de brief van mr. Van Nuenen-Meulesteen van 31 oktober 2023, met de producties 6 en 7;
  • de beschikking van deze rechtbank van 2 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 5 november 2024. Daarbij zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda , hierna te noemen de Raad.
1.3.
Mr. Elings heeft bij de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd. Deze pleitnota is in het dossier gevoegd en is eveneens betrokken bij de beoordeling van de vorderingen.
1.4.
Na te noemen [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in staat gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Zij heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een gesprek gehad met de kinderrechter op 4 november 2024.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
  • zij hebben van 2010 tot oktober 2016 een affectieve relatie gehad;
  • tijdens deze relatie is het volgende nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] );
  • de man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] ;
  • [minderjarige] verblijft om de week van vrijdag uit school tot dinsdag naar school bij de man, de overige dagen verblijft zij bij de vrouw.
2.2.
In voornoemde beschikking is onder andere bepaald dat de man [minderjarige] in zijn weekenden de gelegenheid moet geven deel te nemen aan de activiteiten van [dansschool] , een en ander met inachtneming van rechtsoverweging 4.1. In rechtsoverweging 4.1 is hierover verder aangegeven dat de rechtbank ervan uitgaat dat de man enkel in bijzondere situaties zal afwijken van deze regeling, waarbij wordt opgemerkt dat de vrouw zelf heeft aangegeven dat een mogelijke uitzonderingssituatie zou kunnen zijn dat de man met zijn gezin een weekend weg gaat of dat iemand uit het gezin van de man jarig is.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert te bepalen dat de man op zijn zorgdagen [minderjarige] moet laten deelnemen aan de activiteiten van [dansschool] en [danspedagoog] , zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat [minderjarige] afwezig is, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat de man, na voormelde betekening, in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, zulks met een maximum van € 50.000,=.
3.2.
De man voert verweer. Het verzoek van de vrouw moet volgens hem worden afgewezen, met een veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[minderjarige] danst en zingt al sinds haar derde jaar. Inmiddels danst zij op het hoogste niveau dat haalbaar is in haar leeftijdscategorie. Zij doet de vooropleiding van ‘ [danspedagoog] ’ (hierna: [danspedagoog] ). Onderdeel van deze dansopleiding is dat zij kan deelnemen aan dansactiviteiten. Zij is ook toegelaten tot [dansschool] . Gedurende het jaar heeft [minderjarige] diverse voorstellingen (als onderdeel van [traject 1] ), ook rondom de Sinterklaasactiviteiten (als onderdeel van [traject 2] ). De man gaf hier aanvankelijk geen toestemming door, waardoor de vrouw hiervoor vervangende toestemming heeft moeten verzoeken bij deze rechtbank. Deze vervangende toestemming is verleend. [minderjarige] dient wekelijks op zaterdag aanwezig te zijn bij de trainingen van [dansschool] . Zij mag slechts twee lessen per periode missen (productie 3: brief van [dansschool] ). [minderjarige] is echter diverse keren niet aanwezig geweest bij de trainingen in de weekenden dat zij bij vader was. De vrouw betwist dat dit met een geldige reden was. Om ervoor te zorgen dat [minderjarige] zich ongestoord kan richten op haar passie ziet de vrouw geen andere oplossing dan een dwangsom te laten verbinden aan de deelname aan de activiteiten van [dansschool] en van [danspedagoog] . Aangezien [minderjarige] na de zomervakantie al een keer afwezig is geweest en voorkomen moet worden dat zij de komende periode vaker – zonder goede reden – niet aanwezig is, heeft zij een spoedeisend belang bij deze vordering. Bij de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar spoedeisend belang bij haar vordering verder toegelicht. Volgens haar zal [minderjarige] bij het missen van meer dan twee trainingen per half jaar, uitgesloten worden van deelname aan [dansschool] . Dat dreigt nu te gebeuren.
4.2.
De man heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij het spoedeisend belang van de vordering van de vrouw niet ziet. Verder doet hij alle moeite om [minderjarige] naar alle trainingen van [danspedagoog] en [dansschool] te brengen. Het is een uitzondering als [minderjarige] niet naar deze trainingen gaat. Zo is [minderjarige] niet geweest omdat haar kinderfeestje op de dag van een training werd gevierd en zij graag het huis wilde versieren, zich leuk wilde aankleden en haar make-up op wilde doen. Ook is zij één keer niet in de herfstvakantie geweest en één keer niet wegens het overlijden van een dierbare van wie [minderjarige] de dienst wilde bijwonen. Er zijn altijd momenten waarop een zang/dansactiviteit niet door kan gaan. [minderjarige] zit klem tussen haar ouders en dit gedrag van de vrouw dient te stoppen. De tijd bij de man moet de tijd bij de man blijven. Deze procedure is niet in het belang van [minderjarige] . Verder is de gevorderde dwangsom abnormaal hoog. De vordering van de vrouw moet volgens de man worden afgewezen.
4.3.
[minderjarige] heeft in het kindgesprek aangegeven dat het brengen naar de trainingen van [dansschool] goed gaat. Zij heeft uitgelegd dat zij met vier andere kinderen uit Noord-Brabant aan carpoolen doet naar de trainingen en dat haar vader daar ook aan meedoet. Zij heeft één keer een training van [dansschool] gemist, maar dat kwam omdat zij op die dag haar kinderfeestje vierde bij haar vader.
4.4.
De Raad heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat hij vindt dat de vordering van de vrouw moeten worden afgewezen. De Raad ziet dat [minderjarige] ontzettend klem zit tussen partijen en heeft veel zorgen over haar identiteitsontwikkeling. Een dwangsom die wordt gekoppeld aan het brengen van [minderjarige] naar de trainingen van [dansschool] raakt niet alleen de man, maar ook [minderjarige] . Zij kan zich daardoor niet ontwikkelen in haar eigen wensen en behoeften en wat zij wil met het dansen en zingen. Het kan mogelijk ook de verhouding tussen [minderjarige] en haar vader schaden. De man moet [minderjarige] namelijk, ook als zij bijvoorbeeld ziek is of als er een andere gegronde reden is om een training te missen, dwingen om naar die trainingen te gaan. Verder merkt de Raad op dat in de overgelegde stukken staat dat het twee keer missen van een training per periode
wellichtgevolgen kan hebben. Dat [minderjarige] dan meteen wordt uitgesloten van deelname volgt hier niet uit.
4.5.
De voorzieningenrechter is op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd om in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw onvoldoende (spoedeisend) belang bij haar vordering en overweegt zij daartoe als volgt. Niet is gebleken dat het missen van meer dan twee trainingen per periode een definitieve deelname van [minderjarige] aan [dansschool] uitsluit, zoals door de vrouw is aangevoerd. Uit de door de vrouw overgelegde brief van Team [dansschool] (productie 3 van de vrouw) volgt namelijk dat er
wellichtgevolgen kunnen zijn voor de deelname van [minderjarige] als zij meer dan twee lessen mist per periode van een aantal maanden. Door de vrouw is, anders dan het mogelijk leiden tot uitsluiting van deelname van [minderjarige] aan [dansschool] , niets aangevoerd waaruit een spoedeisend belang bij haar vordering blijkt.
De voorzieningenrechter betrekt tevens in haar oordeel dat niet is gebleken dat de man [minderjarige] zonder gegronde reden veelvuldig niet naar de trainingen brengt, zoals wel door de vrouw is aangevoerd. [minderjarige] is enkele keren niet naar de training van [dansschool] geweest, maar de man heeft bij de mondelinge behandeling voldoende toegelicht dat dit uitzonderingssituaties betrof. Ook [minderjarige] geeft aan dat het brengen naar de trainingen, mede middels de carpoolregeling, goed verloopt. De voorzieningenrechter onderschrijft daarnaast het standpunt van de Raad dat het opleggen van een dwangsom niet helpend is voor de situatie van partijen. Dit zou tot nog meer spanningen kunnen leiden tussen partijen en een dwangsom kan ook negatieve effecten hebben op [minderjarige] . Zij zou dan gedwongen kunnen zijn, ook in situaties waarin zij ziek is of er een andere goede reden is om een training te missen, om alsnog naar de training van [dansschool] te gaan. Dit kan ook een negatief effect hebben op de band tussen de man en [minderjarige] . De vordering van de vrouw is dus niet in het belang van [minderjarige] . Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de vrouw afwijzen.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat het gebruikelijk is om bij juridische geschillen tussen ex-partners de proceskosten te compenseren, nu een zaak als deze met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. Een proceskostenveroordeling komt de relatie tussen partijen, tevens ouders van [minderjarige] , niet ten goede. Daarbij is ook niet gebleken dat één van partijen misbruik van (proces)recht heeft gemaakt. De voorzieningenrechter zal, gelet op het voorgaande, de kosten van het geding compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
wijst de vordering van de vrouw af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bogaert en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.