ECLI:NL:RBZWB:2024:8739

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/02/417100 FA RK 23-5912
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kinderalimentatie en zorgregeling met dwangsom en onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024, is een verzoek ingediend door de man betreffende kinderalimentatie en een zorgregeling voor zijn minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kind, geboren op [geboortedag] 2023. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de man en de vrouw gedurende de eerste twee weken vier contactmomenten hebben, waarbij de vrouw aanwezig is. Na deze periode zal de vrouw slechts bij de eerste en laatste half uur van de contactmomenten aanwezig zijn, om een warme overdracht van het kind te waarborgen. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd aan de vrouw van € 500 voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 30.000. De rechtbank heeft daarnaast een aanvullend onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast, om te beoordelen hoe de zorgregeling verloopt en of aanvullende hulpverlening nodig is. De zaak is aangehouden tot 10 juni 2025 voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/417100 FA RK 23-5912
datum uitspraak: 28 november 2024
nadere beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden in Raamdsonksveer,
en
[de vrouw],
wonende op [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
(advocaat was mr. P.G.C.P. Smits in ’s-Hertogenbosch).
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 11 juni 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brieven van mr. Den Ridder-van der Meijden van 18 juni 2024, tevens houdend aanvullende verzoeken, met bijlagen, 25 juli 2024, met bijlagen, en 6 november 2024;
- het F9-formulier van mr. Smits van 12 juli 2024.
1.2. De behandeling van deze zaak is voortgezet op de mondelinge behandeling van 13 november 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023 (hierna: [de minderjarige] ).
Verder is een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald, waarbij sprake is van een opbouw in de contacten tussen de man en [de minderjarige] , ingaande de eerste dinsdag na de datum van voornoemde beschikking. Deze opbouw in de contacten zal worden begeleid door [naam 1] van [gezinsbegeleiding] en is als volgt:
- de eerste vier weken op dinsdag van 9.00 uur tot 11.00 uur op een externe locatie, onder begeleiding van [naam 1] en in aanwezigheid van de vrouw;
- de volgende vier weken op dinsdag van 9.00 uur tot 11.00 uur op een externe locatie, onder begeleiding van [naam 1] en waarbij de vrouw niet aanwezig is;
- de volgende vier weken op dinsdag van 9.00 uur tot 11.00 uur bij de man thuis, onder begeleiding van [naam 1] en waarbij de vrouw niet aanwezig is;
- de volgende vier weken op dinsdag van 9.00 uur tot 11.00 uur bij de man thuis, waarbij [naam 1] alleen aan het begin en aan het eind van de overdracht aanwezig is.
Na ommekomst van deze contactmomenten zijn partijen mogelijk al zover dat zij samen afspraken over de verdere omgang kunnen maken. Zo niet, dan blijft de regie in handen van [naam 1] of van na te noemen andere professionele omgangsbegeleider. Er is geen regeling bepaald voor de vakanties en bijzondere feestdagen.
De verzoeken van de man aangaande het verhuisverbod, het terugverhuisgebod en het gelasten van een raadsonderzoek dan wel zijn verzoek tot ondertoezichtstelling zijn afgewezen.
De behandeling van deze zaak is aangehouden tot 17 december 2024 pro forma in afwachting van het verloop en het resultaat van de ingezette hulpverleningstrajecten en de stand van zaken rondom de contactmomenten.
De beslissing op het verzoek van de man betreffende de zorgregeling en de definitieve beslissing op het verzoek betreffende de kinderalimentatie zijn aangehouden.
De (gewijzigde) verzoeken
2.2.
Aan de rechtbank ligt nog ter beoordeling de volgende verzoeken voor.
De verzoeken van de man betrekking hebbende op vaststelling van een zorgregeling:
  • te bepalen dat er binnen een week na afgifte van de beschikking wekelijks gedurende twee uur begeleide omgang plaatsvindt tussen hem en [de minderjarige] , waarbij deze contactmomenten worden begeleid door [naam 1] of een andere professionele omgangsbegeleid(st)er;
  • te bepalen dat de regie over de opbouw van de omgang voor een periode van zes weken bij [naam 1] en/of een andere professionele omgangsbegeleid(st)er en/of Groei Jeugdhulp ligt, maar dat daarna uitvoering dient te worden gegeven aan de bij het inleidend verzoekschrift door de man verzochte (onbegeleide) contactregeling, in die zin dat wordt gestart met een wekelijks contact van vier uur op zaterdag of zondag (de eerste twee stappen worden dus overgeslagen), waarna deze regeling wordt uitgebreid naar een hele dag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • te bepalen dat de onbegeleide omgang twee maanden later verder wordt uitgebreid naar om de week een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en gedurende de helft van de feestdagen en andere bijzondere dagen, meer specifiek:
o Tweede Paasdag of Tweede Pinksterdag indien [de minderjarige] het voorafgaande weekend bij de man is;
o Hemelvaartsdag en de vrijdag daarna indien [de minderjarige] het opvolgende weekend bij de man is;
o Eerste Kerstdag in de even jaren;
o Tweede Kerstdag en Oud en Nieuw in de oneven jaren;
o de verjaardag van de man;
o Vaderdag, steeds van 10.00 uur tot 18.00 uur of, als [de minderjarige] de voorafgaande dag al bij de man is, aansluitend aan die dag;
- te bepalen dat [de minderjarige] na anderhalf jaar de ene week van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur en de andere week van woensdag 18.00 uur tot maandag 08.00 uur bij de man is en gedurende de helft van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, meer specifiek:
o de herfstvakantie in de even jaren;
o de eerste week van de kerstvakantie in de even jaren en de laatste week in de oneven jaren;
o de voorjaarsvakantie in de oneven jaren;
o de eerste week van de meivakantie in de even jaren en de laatste week in de oneven jaren;
o de eerste drie weken van de zomervakantie in de even jaren en de laatste drie weken in de oneven jaren;
o Tweede Paasdag of Tweede Pinksterdag indien [de minderjarige] het voorafgaande weekend bij de man is;
o Hemelvaartsdag en de vrijdag daarna indien [de minderjarige] het opvolgende weekend bij de man is;
o Eerste Kerstdag in de even jaren;
o Tweede Kerstdag en Oud en nieuw in de oneven jaren;
o de verjaardag van de man;
o Vaderdag,
waarbij de feestdagen om 10.00 uur starten (behalve als [de minderjarige] de voorafgaande dag al bij de man is, in welk geval de omgang aansluit op die dag), Vaderdag de voorafgaande zaterdag om 18.00 uur aanvangt, vakanties op vrijdag om 10.00 uur (of uit school) ingaan en voor het weekend waarmee de vakantieregeling eindigt de reguliere weekendregeling geldt, met telkens 18.00 uur als eindtijd, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist en redelijk acht, waarbij de aan de omgangs- c.q. zorgregeling verbonden reislast bij helfte wordt gedeeld, in die zin dat de man [de minderjarige] bij aanvang van ieder contact ophaalt en de vrouw hem bij het einde van ieder contact terughaalt;
- te bepalen dat de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 1.000,= als zij bij het eerste omgangsmoment niet voldoet aan de haar opgelegde taak en vervolgens een dwangsom van € 500,= voor iedere keer dat zij in strijd handelt met de te geven beschikking en/of de instructies van de omgangsbegeleid(st)er(s).
Tevens verzoekt de man aanvullend:
  • een raadsonderzoek te gelasten en [de minderjarige] onder toezicht te stellen van een GI;
  • de vrouw in de kosten van deze procedure te veroordelen
2.3.
Ook ligt nog ter beoordeling aan de rechtbank voor het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [de minderjarige] zal voldoen een bedrag van € 400,= per maand, ingaande januari 2024.
Kinderalimentatie
2.4.
Op de mondelinge behandeling is besproken dat de definitieve beslissing op het verzoek betreffende de kinderalimentatie nog niet aan de orde is. Dit verzoek is daarom niet inhoudelijk besproken op de mondelinge behandeling en zal worden aangehouden tot er duidelijkheid is over de zorgregeling.
De zorgregeling
2.5.
Namens de man is bericht dat de opbouw van de contacten tussen hem en [de minderjarige] is vastgelopen. Voornoemde beschikking is door de vrouw niet nagekomen. Na de vorige beschikking heeft de vrouw al snel aangegeven dat zij hier geen uitvoering aan zou geven. Mede door inzet van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) hebben er alsnog vijf contactmomenten onder begeleiding van [naam 1] plaatsgevonden. Deze contactmomenten waar de vrouw of haar moeder bij aanwezig waren verliepen goed, maar vanaf het moment dat de contacten plaats zouden vinden zonder de aanwezigheid van de vrouw of haar moeder heeft de vrouw de begeleiding van [naam 1] stopgezet. Naar aanleiding van het conceptrapport van de Raad (productie 34 van de man), waarin door de Raad is geadviseerd minstens twee keer per week voor de duur van twee uur contact te laten plaatsvinden, ziet de man [de minderjarige] met enige regelmaat. Er is twee keer per week twee uur contact waarbij de vrouw en/of haar moeder aanwezig is. Volgens de man zit hier echter geen structuur in. Of en wanneer hij [de minderjarige] ziet is afhankelijk van de vrouw. Volgens de man is er geen reden om de contacten nog langer begeleid plaats te laten vinden. Wat hem betreft kan op korte termijn gestart worden met twee wekelijkse contacten van vier uur, waarvan één in het weekend. Na twee maanden zou het weekendcontact kunnen worden uitgebreid naar een hele dag van 10.00 uur tot 18.00 uur en weer twee maanden later verder uitbreiden naar een overnachting. Het doel van de man is nog altijd een co-ouderschap. De man handhaaft zijn verzoeken. Ook het verzoek met betrekking tot de dwangsom handhaaft de man. Hij verwacht niet dat de vrouw zonder financiële prikkel een zorgregeling zal nakomen. Op de mondelinge behandeling heeft de man verder aangegeven dat hij de week voor de mondelinge behandeling [de minderjarige] niet heeft gezien, in tegenstelling tot de weken daarvoor.
2.6.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat zij geen vertrouwen meer had in [naam 1] omdat zij een incident tijdens een contactmoment (waarbij haar moeder aanwezig was in plaats van de vrouw zelf) waarbij [de minderjarige] , liggend op een kleed op de grond, op zijn hoofd is gevallen niet heeft vermeld in het verslag. Volgens haar is het belangrijk dat dat soort incidenten worden gemeld. Inmiddels is De Gezinsmanager betrokken. Partijen hebben daar de week voor de mondelinge behandeling een intakegesprek gehad en kunnen binnenkort starten met oudergesprekken en begeleide omgang. Het heeft even geduurd voordat dit kon worden opgestart. Na het rapport van de Raad hebben de afgelopen tijd een aantal contactmomenten tussen de man en [de minderjarige] in bijzijn van de vrouw of haar moeder plaatsgevonden. De vrouw vindt echter dat dit niet goed is gegaan. Zij vindt het gedrag van de man onverantwoordelijk en risicovol en volgens haar heeft hij een depressie en gebruikt hij softdrugs, hij kwam namelijk stoned over. De vrouw wil graag dat de man wordt onderzocht door een professionele instantie om te zien wat er met hem aan de hand is. De vrouw gunt [de minderjarige] zijn vader, maar zij wil voorkomen dat er wat met [de minderjarige] gebeurt als hij bij de man is.
2.7.
De Raad heeft geadviseerd te bepalen dat een regeling tot stand komt middels begeleide omgang via De Gezinsmanager. Volgens de Raad zou er onbegeleid contact kunnen plaatsvinden, maar het is duidelijk dat dit voor de vrouw een stap te ver is. De omgang opbouwen middels begeleide contacten is van belang zodat de vrouw ook emotionele toestemming kan geven. Er moet wel een opbouwende regeling worden geformuleerd waar niet van af mag worden geweken. Als partijen dat dan niet nakomen kan het terug worden gemeld bij de Raad en de rechtbank.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er op zo kort mogelijke termijn sprake is van een zorgregeling waarbij de man [de minderjarige] op regelmatige basis (tenminste twee keer per week) ziet, bij hem thuis en onbegeleid. De vrouw heeft zorgen aangedragen over de gesteldheid van de man en zij betwijfelt of hij in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen. Deze zorgen zijn door de man betwist. De rechtbank ziet geen objectieve onderbouwing van de zorgen van de vrouw. Nergens blijkt uit dat aan de zijde van de man sprake is van omstandigheden, zoals een depressie of het gebruik van softdrugs, waardoor hij niet de ouderlijke verantwoordelijkheid kan nemen voor [de minderjarige] . De man en de vrouw hebben beiden het gezag over [de minderjarige] en uitgangspunt van de wet is dan gelijkwaardig ouderschap. Gelijkwaardigheid betekent in dit kader dat ze beiden een even zware stem hebben in de belangrijke beslissingen over hem. Om die belangrijke beslissingen goed te kunnen maken dient er dus ook sprake te zijn van intensief contact. De rechtbank is van oordeel dat dit uitgangspunt ook op [de minderjarige] en zijn ouders van toepassing is. Gelet op de beperkte contacten tussen de man en [de minderjarige] sinds zijn geboorte is het wel aannemelijk dat de man niet op de hoogte is van onder andere het dagritme van [de minderjarige] , zijn slaapritueel en wat hij graag eet. Dit is echter geen reden om de zorgregeling slechts begeleid te laten plaatsvinden. Dit zijn onderwerpen waar de vrouw de man over kan informeren en hem een paar keer bij kan helpen. Als zij de man heeft verteld hoe het slaapritme van [de minderjarige] is, wat hij op welk tijdstip gewend is te eten en hoe hij verder verzorgt moet worden en zij de man een aantal verzorgingshandeling heeft voorgedaan, ziet de rechtbank verder geen reden om te bepalen dat de contacten tussen de man en zijn zoontje nog begeleid zouden moeten plaatsvinden. De vrouw moet het dan ook verder loslaten. Zij is verantwoordelijk voor [de minderjarige] als hij bij haar is en de man is verantwoordelijk voor hem als hij bij hem is.
Zoals op de mondelinge behandeling reeds is aangegeven zal de rechtbank een
voorlopigezorgregeling vaststellen waarbij er twee keer per week contact is tussen de man en [de minderjarige] , op woensdag en zaterdag, bij de man thuis. De eerste twee weken is de vrouw bij de contacten (dus vier keer) aanwezig, deze vinden dan plaats van 9.00 uur tot 13.00 uur. Na de eerste twee weken wordt het contactmoment op de zaterdag uitgebreid van 9.00 uur tot 16.00 uur. De vrouw zal na twee weken niet meer aanwezig zijn bij de contactmomenten, enkel op zaterdag aan het begin en aan het eind van het contactmoment zal zij er een half uurtje bij zijn, zodat sprake is van een warme overdracht van [de minderjarige] . Deze regeling is ingegaan het weekend na de mondelinge behandeling, oftewel op zaterdag 16 november 2024. In onderling overleg tussen partijen kunnen deze dagen en momenten gewijzigd worden. Er kan dus niet eenzijdig besloten worden tot wijziging van de regeling. Beide partijen moeten het daarover eens zijn. De rechtbank acht deze zorgregeling in het belang van [de minderjarige] . Bij De Gezinsmanager kunnen partijen verdere afspraken maken over de zorgregeling, waaronder de vakanties en feestdagen, en werken aan hun oudercommunicatie.
2.9.
De rechtbank ziet verder aanleiding een dwangsom te bepalen bij niet nakoming van de zorgregeling door de vrouw. De vrouw heeft in het verleden het traject bij [naam 2] en de begeleiding door [naam 1] eenzijdig afgezegd, omdat zij geen vertrouwen (meer) had in hen. Verder heeft zij de vorige beschikking van de rechtbank niet gevolgd en uitgevoerd, terwijl zij op de vorige mondelinge behandeling wel aangaf dat te zullen doen. De rechtbank vreest dat als de vrouw het niet (meer) eens is met de in deze beschikking vastgestelde zorgregeling, zij deze ook niet zal nakomen. Het is echter van groot belang dat de hiervoor vastgestelde zorgregeling wordt uitgevoerd, zodat de man een band kan opbouwen met [de minderjarige] en er een gezonde hechtingsrelatie tussen hen kan ontstaan. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een dwangsom ter hoogte van € 500,= bepalen voor iedere keer dat de vrouw de hiervoor vastgestelde zorgregeling niet nakomt. De rechtbank zal de dwangsom maximeren tot een bedrag van € 30.000,=. Het verzoek van de man zal in zoverre worden toegewezen, het meer of anders verzochte wat betreft de dwangsom wordt afgewezen.
Onderzoek door de Raad en een ondertoezichtstelling
2.10.
Op de mondelinge behandeling is namens de Raad aangegeven dat zij zorgen hebben over [de minderjarige] en de hechtingsrelatie tussen hem en de man. Mocht blijken dat de zorgregeling en het hulpverleningstraject het komend half jaar niet of niet goed verloopt, dan ziet de Raad aanleiding het raadsonderzoek te heropenen en daarbij dan ook te onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. De Raad geeft aan dat de rechtbank om voornoemde redenen en de bestaande wachtlijsten voor een onderzoek door de Raad alvast een (aanvullend) onderzoek kan gelasten. Partijen hebben aangegeven hiermee te kunnen instemmen.
2.11.
De rechtbank acht het, net als de Raad, van belang dat een (aanvullend) onderzoek wordt ingesteld door de Raad, locatie Breda, ter beantwoording van de vraag:
- Hoe is de zorgregeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld verlopen?
- Is een andere zorgregeling nodig en zo ja, welke zorgregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hebben ouders het beoogde traject bij De Gezinsmanager gevolgd? Wat zijn de resultaten?
- Hebben ouders nog aanvullende hulpverlening nodig en zo ja, welke hulpverlening stelt de Raad voor?
2.12.
In afwachting van het (aanvullend) onderzoek van de Raad zal de zaak worden aangehouden tot na te noemen pro forma datum. Ook het verzoek van de man om [de minderjarige] onder toezicht te stellen wordt aangehouden tot die datum.
Proceskostenveroordeling
2.13.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij door de handelswijze van de vrouw wordt geconfronteerd met kosten die voorkomen hadden kunnen worden. Als de vrouw haar toezeggingen zou zijn nagekomen, waren geen extra zittingen nodig geweest.
2.14.
De rechtbank ziet aanleiding nu al te beslissen op dit verzoek van de man. In zaken tussen ex-partners wordt in het algemeen besloten tot compensatie van kosten. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De gedachte daarachter is dat de afwikkeling van een scheiding tussen de partners dikwijls met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling ten laste van een der partijen wordt overgegaan. De rechtbank ziet, in hetgeen door de man in deze procedure hierover naar voren is gebracht, onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt omtrent proceskostenveroordeling af te wijken. De proceskosten zullen dan ook tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, met ingang van 16 november 2024, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar
bij de man thuisop de volgende wijze:
  • de eerste twee weken (vier contactmomenten): op woensdag en zaterdag van 9.00 uur tot 13.00 uur, waarbij de vrouw het gehele contactmoment aanwezig is;
  • na twee weken:
o op woensdag van 9.00 uur tot 13.00 uur;
o op zaterdag van 9.00 uur tot 16.00 uur;
o waarbij de vrouw enkel aanwezig is op zaterdag het eerste en laatste half uur van het contactmoment, zodat sprake is van een warme overdracht van [de minderjarige] ;
3.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw een dwangsom verbeurt aan de man van € 500,= voor iedere keer dat zij de bij deze beschikking vastgestelde zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van € 30.000,= ;
3.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, een (aanvullend) onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de advocaten van) partijen;
3.4.
wijst af het verzoek van de man de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure en het meer of anders verzochte wat betreft de dwangsom;
3.5.
houdt de behandeling van deze zaak, waaronder het verzoek van de man om [de minderjarige] onder toezicht te stellen, aan tot
10 juni 2025 pro forma;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.